Dorpsdokter..
Tekst: J. Kousemaker.
In een dorpsgemeenschap zijn de do
minee, de notaris en de pastoor natuur
lijk biezondere figuren. En vanzelf
sprekend is de dokter dat ook. In
de dagen van dokter Sleeuwijk was er
op heel Zuid- en Noord-Beveland nog
geen ziekenhuis. Trouwens, in heel Zee
land was er maar één Gasthuis en dat
stond in Middelburg. Dokter Schoute
was daar chirurg.
Zodoende stond zo'n dorpsdokter over
al alleen voor. En reken maar dat ze
hun mannetje stonden! Dokter Sleeuwijk
zeker. Dat was al zijn leven een singu
liere kaerel
Zo'n vijf-en-twintig jaar na ons ver
haal kwam er in Goes, in een straatje
naast het postkantoor, een soort poli
kliniek waar een chirurg uit Middelburg
(Koch heette die) eenmaal in de week
een „zitdag" had. En dat was toen al
een hele opknappinge!
Was er voordien een werkelijk ernstig
geval, dan gebeurde er niets. Dan
bleef de patient thuis en wachtte daar
de loop der dingen af. Vaak was dat
de afloop.
In uitzonderlijke gevallen werd de
zieke (met een tentwagen) naar Middel
burg gebracht, naar dokter Schoute. En
daar moet je niet flauw over denken!
Hoe kwam je daar als je geen tent
wagen had?
En wie moest dat bekostigen? Ziekte
verzekeringen of ziekenfondsen beston
den niet. Een niet al te gepeperde re
kening van de dokter.Alla, dat was
wellicht nog te overkomen. Maar voor
errebeiers en boereknechts kon een
langdurige ziekte een nekslag betekenen
Nu was die dokter Sleeuwijk al z'n
leven een singuliere kaerel, zeiden we.
En dat heeft de dikke Janus van Strien
(Janus Drie-Bil, zogezegd) dan ook ge
weten. Janus was een stikrijke boer, die
weken en weken door de dokter was
behandeld. Wat hij wel gemankeerd
had? Dat is onbekend. Iedere onbekende
ziekte werd ondergebracht in de rubriek
kwalen. En daarom had Janus Drie-Bil
een kwaele gehad.
Toch was hij nu aardig opgeknapt en
feitelijk genezen. Op een ochtend zat hij
op de groen geschilderde bank voor zijn
huis in het zonnetje. Lief weertje was
het. Met zijn stok tussen zijn knieën en
zijn kin op zijn gevouwen handen zat hij
zo maar een beetje tussen de hortensias
en de coniferen naar het gras in zijn
voortuin te kijken en te genieten van 't
zonnetje, toen.ho even.Wat was
dat? Dat was het koetsje van den dok
ter, warentig. Den dokter die hij nu al
wel in geen maand meer nodig gehad
had.
Dokters hadden toen nog geen auto's.
Soms hadden ze een fiets. Maar door
gaans hadden ze een koetsje en een
koetsier. Heine Bak was de koetsier van
dokter Sleeuwijk en daar had hij een
prinsenleventje aan.
Achter het doktershuis was een koets
huis en een stal waar Heine maar wei
nig bezigheden had. En als de dokter
op huisbezoek ging, mende hij in de
regel nog zelf ook. En het meeste wat
Heine te doen had, was wachten en
op de klepper passen, terwijl de dokter
binnen was. Maar bij deze gelegenheid
had de dokter de leidsels aan 'Eine ge
geven en had gezeid: „Eine in het
koetsje zitten broeden".
Over het hele geval zouden we niet
zoveel weten, wanneer Pleuntje Meul-
polder zich niet op „Fleurus", de hof
stede van Janus van Strien, als meid
had verhuurd. Ze was in de mooie ka
mer het kabinet aan het boenen en
er stond een blauwgazen horretje onder
het raam. Zodus.
Den Baes was dik in de zestig. Niet
alleen zat hij dik in zijn vlees, maar
ook in zijn geld. Zijn wangen waren
wat kwabbig en zeer glad geschoren.
Zijn haar was zilverwit en kwam in een
opstaande gekrulde rand onder zijn vilt-
hoed tevoorschijn. Zijn helle blauwe
ogen zagen veel. Zijn strakke mond
sprak weinig. Hij had de neus van een
roofvogel en daar kwam de dokter re
gelrecht op hem aan. Die had een erg
doelbewuste manier van lopen. Dat kon
je zo al zien aan de grote passen die hij
maakte over het geharkte tuinpaadje.
„Goeie morgen, baes Van Strien," be
groette hij de boer. „Hoe gaat het er
mee?"
„Redelijk goed, dokter. Redelijk goed,
mag ik wel zeggen."
„Mooi," zei de arts. „Dat wilde ik ho
ren. Ik neem aan, dat je best tevreden
bent over je dokter."
„Nee maar," zei de boer, „dat kan niet
beter. Je hebt me patent geholpen. Dat
mag gezegd."
„Mooi," zei de dokter. „Ik kom je eens
opzoeken. En dit is geen visite. Ik kom
eens met je praten over de rekening."
De lippen van de boer sloten zich als
een klem. Toen zei hij, alsof hij het in
Keulen had horen donderen: „Reke-
nienge.
„De rekenienge," kreeg hij ten ant
woord. „Schat eens hoeveel die zal zijn?"
Oppasen, dacht Janus die niet onbe
kend was met de vreemde streken van
de dokter. Oppasen, zo meteen wordt
me nog een poot uitgedraaid
„Ik bin berekend op 'n flinke reke
nienge," zei hij behoedzaam. „Ik zegge
cnderlest nog tegen de vrouwe, ik zegge,
dat wordt wel vuuf-en-twintig gulden,
zeg ik. Als het daar mee stopt...."
„Dan ben je d'r niet ver naast," zei
de dokter.
Hij zweeg even en de boer haalde
opgelucht adem.
„Vijfentwintig gulden had je zo ge
dacht...." hernam de dokter, „per vi
site, dan. Neem ik aan."
„Bin je noe glad van je verstand ver
lost!" viel de dikke boer heftig uit. En
zijn wenkbrauwen trokken zich hoog op
van verbazing en verontwaardiging. En
omdat hij vanwege zijn dikte amechtig
was, haalde hij snel en hoorbaar adem.
De dokter zat hem van terzijde te
bekijken en zei: „Ik wil je er namelijk
niet over in het onzekere laten, baes
Van Strien. Ik heb hem hier in mijn
binnenzak. Het is nogal een beetje meer
dan je zoëven noemde. Nogal héél wat
meer. En daarom kom ik hem expres
zelf even brengen. Dat doe ik ook een
beetje uit voorzorg, want als ik hem
over de post gestuurd had, dan had je
vrij zeker een beroerte gekregen. Waar
voor ik je al zolang gewaarschuwd heb."
Hij wachtte even en liet het inwerken.
De boer knipperde wat met zijn ogen
en de rode vlekjes op zijn wangen ver
rieden de gemoedsgesteldheid waaraan
hij ten prooi was.
„As je er strakjes toch door getroffen
wordt en daar ben ik op berekend
ben ik er tenminste meteen bij. Maar
dat gaat dan buiten deze rekening om.
Die komt dan ten laste van je weduwe
of je zoon Toon."
„Is 't zó erg mie mevroeg Janus
Drie-Bil.
„Och, nu nog lang niet," zei de arts.
,,'t Hangt er maar vanaf hoe je het
opvatten zult. Als je je onredelijk kwaad
maakt, kan het zó gebeurd zijn...."
Dat gaf de dikke boer een weinig
moed. Zijn omvangrijke lijf van over
de honderd kilo begon te schudden en
hij trachtte te lachen. Maar vanwege
zijn kortademigheid viel dat niet mee.
Het was trouwens toch al een gespeelde
lach.
„Als je redelijk bent, boer Van Strien"
vervolgde de dokter, „dan zul je kunnen
vatten, dat een arme dorpsdokter bij
gefortuneerden meer schrijft dan bij een
doodarme errebeier. Om zo overeen uit
te komen. En als je je niet opwindt
zul je het best doorstaan. Trouwens,
je gelooft toch zelf ook niet dat je met
dat kolossale lichaam van je tachtig
wordt?"
„Tachentig?" zei de boer, „waarom
gin tachentig?"
„Daar ga ik voor de zoveelste maal
niet nóg eens op in," zei de arts. „Je
weet het allemaal al lang en je weet
het goed. We hebben het nu over mijn
rekening. Je bent me duizend gulden
schuldig."
„Watte?" schreeuwde de dikke boer.
„Maar dat is 'n kappetaal!"
„Ja, dat is het ook," zei Sleeuwijk.
„Voor één van je errebeiers bijvoor
beeld, die twaalf gulden in de week
verdienen. Als 't weer meezit. Voor
zulke mensen is het een kapitaal."
„Wat hebben mijn errebeiers hier mee
te maken?" vroeg de boer woedend.
„Niks, helemaal niks," zei de dokter.
„Behalve dan dat het óók patiënten van
me zijn. En nu krijg jij een pracht
gelegenheid om hen en mij te helpen
door me duizend gulden te betalen,
snap je. Want dat is nou geen knoop
van je hemdrok die kraakt omdat je zo
vet bent."
Janus van Strien steunde zwijgend
met zijn kin op zijn vuisten, die met
witte knokkels de knop van zijn wan
delstok omklemden. Hij was donders.
Toen hij na een tijdje bij machte was te
spreken, zei hij met een bibber in zijn
27