1521. Karei V in oorlog met Frankrijk.
Zeeuwse kapers in aktie.
In 1521 brak een oorlog uit met
Frankrijk, die met enkele onderbrekin
gen duurde tot 1544. Adolf van Bour-
gondie, die behalve heer van Veere en
Beveren, tevens admiraal was van Ka-
rel V, kreeg van de keizer volmacht
om kaperbrieven uit te reiken aan ka
piteins van schepen, teneinde daarmee
de Fransen „ter buit" te varen. De be
treffende kapiteins zagen blijkbaar kans
de vijand aanzienlijke verliezen toe te
brengen, want als dank voor zijn mede
werking kreeg Adolf van de keizer in
1527 „nieuw land" ten geschenke.
Waar het nieuwe land lag, wist men
niet precies, maar heer Adolf liet des
ondanks twee nieuwe schepen bouwen,
die op zoek moesten naar het beloofde
land. Bevelhebber van de „vloot" was
een zekere „Harri, geboren in der Veer".
De schepen bleven langer dan een jaar
weg en keerden terug zonder het be
loofde land te hebben gevonden. Wel
brachten ze een rijke buit aan goederen
mee, die ze onderweg hadden buit
gemaakt.
Een andere scheepskapitein die met
een kaperbrief van Adolf van Bour-
gondie jacht maakte op Franse koop
vaarders, noemde men „den Hofman".
Hij kwam uit Zierikzee en wist van
wanten. Met zijn betrekkelijk klein
schip dat een snelle zeiler was, stroopte
hij de Franse kust af. Hij bestond het
zelfs om op enkele plaatsen aan land
te gaan, waar zijn scheepsvolk alles
kaapte wat de moeite van het meenemen
waard was. Met een grote buit keerde
hij in Veere terug.
In 1538 wist Frans Breman met een
betrekkelijk klein schip een Frans oor
logsgaljoen te veroveren, dat hij daarna
in Veere binnenbracht. Met het buitge
maakte schip voer hij daarna op de vrije
nering. Hij wist er vijftien schepen mee
buit te maken. Toen werd hij te ver
metel en begon zich aan zeeroverij
schuldig te maken. Samen met zijn be
manning werd hij tenslotte in Bremen
terechtgesteld.
Een andere piraat was Jan in de Gans
uit Arnemuiden. Met een in 1542 op het
Veersegat buitgemaakt schip voer hij
daarna op de vrije nering. Op zee kreeg
hij gezelschap van enkele andere sche
pen, die waren uitgerust door de reder
Jeronymus Sandelijn uit Middelburg.
In de Golf van Biskaye wisten ze tien
schepen buit te maken, geladen met
wijn en wede. Op enkele plaatsen langs
de Franse kust gingen ze aan wal en
roofden ze wat er van hun gading was.
Zelfs kerkklokken brachten ze in Veere
binnen.
Nadat Vlissingen en Veere zich in
1572 bij de Prins van Oranje hadden
aangesloten, betekende dat vooral voor
Vlissingen het einde van de eertijds
bloeiende visserij. Maar ook de handel
had ernstig onder de oorlogsomstandig
heden te lijden. Een aantal kooplieden
en schippers kreeg echter van de lands
regering een kaperbrief, waarmee ze
jacht mochten maken op vijandelijke
koopvaarders. Ook veel voormalige vis
sers namen aan de kaapvaart deel. Be
halve schade aan de vijand te berok
kenen, hadden de kapers ook als taak
de eigen koopvaarders te beschermen
tegen de vijand.
Veere in vroeger jaren.
Eén van de stoutmoedigste Veerse
kapers was Gerrit van Meeckeren. In
het voorjaar van 1528 geraakte hij in
een hevig zeegevecht met een Franse
admiraal, wiens schip hij tenslotte in
de grond schoot. Een Zeeuws schip, dat
zonder masten ronddreef, wist hij be
houden de haven van Sluis binnen te
brengen. In 1534 was hij bevelhebber
over een vloot van zes schepen, waar
mee hij kans zag een groot Frans koop
vaardijschip buit te maken, dat van
Brazilië op de thuisreis was. Na ver
koop door het prijzenhof te Veere, beur
de men 50.000,aan buitgeld, een
voor die tijd enorm hoog bedrag.
Akties van Zeeuwse kapers tijdens de
80-jarige oorlog.
Er is een tijd geweest, dat zowel de
Portugezen als de Spanjaarden stout
moedige ontdekkingsreizen ondernamen.
Tijdens deze reizen ontdekten ze on
bekende streken met rijke bodemschat
ten. Bekend in dat verband is een 15e
eeuwse Portugeese prins, die als Hen
drik de Zeevaarder de geschiedenis is
ingegaan. Onder zijn bezielende leiding
begonnen de Portugezen hun ontdek
kingstochten langs de Afrikaanse west
kust. Tenslotte bereikten ze in 1486
Kaap de Goede Hoop, van waaruit in
1500 Brazilië werd ontdekt. Daarna wis
ten ze zelfs tot in het verre oosten door
te dringen. Hun schepen vervoerden
vanuit de ontdekte gebieden kostbare
goederen naar het moederland.
In 1492 voer Columbus in opdracht
van het Spaanse hof westwaarts. Hij
bereikte de Bahama-eilanden, waar de
inlanders gouden neusringen bleken te
dragen. Allengs breidden de Spanjaar
den daarna hun invloed over Amerika
uit, voorzover de Portugezen hen ten
minste niet voor waren geweest. Ze
ontdekten er goud, zilver en andere
kostbaarheden. Grote handelsvloten
brachten in de 16e eeuw de geroofde
kostbaarheden naar Portugeese en
Spaanse havens. Uiteraard lieten de
zeerovers zich niet onbetuigd. Overal
lagen ze op de loer en menige vracht
vaarder bereikte nimmer zijn thuisha
ven.
In de 80-jarige oorlog begonnen ook
Nederlandse kapers op de rijk beladen
Spaanse schepen jacht te maken. Wie
herinnert zich niet Piet Hein, die in
1628 bij Cuba de Spaanse zilvervloot
buit maakte. De kaapvaart was inmid
dels nog aantrekkelijker geworden, na
dat in 1580 Portugal aan Spanje was
onderworpen. Ook Portugese schepen
waren toen voor de Nederlandse kapers
niet veilig meer.
In de jacht op Spaanse en Portugese
vrachtvaarders hebben ook de Zeeuwse
kapers zich niet onbetuigd gelaten.
Vooral Vlissingen nam geen halve maat
regelen. Een vloot van 150 schepen die
werkloos in de haven lag, werd voor
vertrek gereed gemaakt, uitgerust en
bewapend. De grootte van de schepen
varieerde van 20 tot 70 last. Er werd
een Zeeuwse admiraliteit gevestigd en
een prijzenhof ingesteld dat de buit
gemaakte goederen te gelde moest ma
ken. In de jaren 1575 tot 1577 brachten
Vlissingse kaperschepen niet minder dan
258 vijandelijke koopvaarders op, waar
van de opbrengst 432.000,bedroeg.
In 1585 werd de admiraliteit ver
plaatst van Vlissingen naar Middelburg,
waar zich inmiddels ook een aantal re
ders en kooplui met de kaapvaart bezig
hield. Ook vanuit Veere opereerden ka
perschepen, zij het op meer bescheiden
schaal.
Veelal waren enkele reders gezamen
lijk eigenaar van een kaperschip. Zo
waren Van Pere, Maanhout en Daniël
Thijsz. Gillis reders van het kaperschip
Tholen, terwijl Pieter Biteux, Gillis Crol
en L. W. Verpoorte reders waren van
de kaper Braque. Vaak kwam het voor
dat kaperkapiteins zich aan de wal ves
tigden en van het door hen verdiende
geld kaperschepen uitrustten. Zo zond
Johan la Sage het schip Oranje op de
vrije nering, waarop zijn zoon het bevel
voerde. Adriaan Liefhebber reedde de
kaper Gulden Dolfijn uit en Jan Nael-
hart het schip De Posthoorn.
Meestal beschikte een kaperschip over
ongeveer 20 kanonnen en een beman
ning van tenminste 70 man. Eén van de
snelste kaperschepen was de Zeelandia,
waarop kapitein Quaars het bevel
voerde. Als regel woei op een Zeeuws
kaperschip de Prinsenvlag van de ba-
zaanmast, de Prinsenwimpel van de
grote mast en een kleine Geuzenvlag
van de punt van de boegspriet.
Na afloop van het 12-jarig bestand
brak voor de Zeeuwse kaapvaart op
nieuw een gouden tijd aan. Tussen 1621
en 1630 werden niet minder dan 547
uit Brazilië afkomstige koopvaarders
buitgemaakt. Vooral de Zeeuwse kamer
van de West-Indische Compagnie was
toen bijzonder aktief. In 1624 zond zij
10