Een Judas-Evangelie in het Zeeuws OEKE, Tekst: Joris van Hoedekenskerke. Tot degenen, die „de Zeeuwse Taele" beminnen en dus hoogst se rieus nemen, behoort zonder enige twijfel de literator Jan Kousemaker. Van zijn hand verschijnen regelmatig verhalen, onder andere in dit blad Ook is hij de schrijver van een aantal boeken en bundeltjes in het Zeeuws, nauwkeuriger gezegd in het Zuid-Bevelands, want Kousemaker is Bevelander van afkomst, althans bij mijn weten. Van tijd tot tijd vertaalt hij ook werk van derden in het Zeeuws. Als zodanig zijn bij voorbeeld „Prediker Salomo" en „Den Vos Reinaerd" bekend. Inmiddels is verschenen „Het Evan gelie van Judas in een verzeeuwste be- werkienge deur J. Kousemaker." Het is het verhaal van Judas Iskariot, de dis cipel die Jezus verraadde. Kousemaker geeft het verhaal als ondertitel „Verslag van een verraoier die z'n eigen verraoie voelden." We hebben hier niet te doen met een vertaling van „apocrief bijbelboek Ju das". (Zo men weet, bestaat er naast de door de kerk erkende zogenaamde canonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament, nog een aantal bij belboeken, de apocriefen, die niet door de kerken van Rome en de Reformatie worden erkend). Het gaat dus naar sterk wordt vermoed, hier niet om zo'n apo crief boek. Kousemaker zelf verwijst naar een onbekende schrijver, vermoedelijk een Vlaming F. A. Brunklaus die in 1939 beweerde op een „Evangelie van Judas" te zijn gestoten in een oude kloosterbibliotheek. Brunklaus heeft zijn vondst in het Nederlands vertaald in 1940, maar het werk is alweer vol gens Kousemaker nooit in de boek handel verschenen. Hoe het verder ook zij, de literatuur in het Zeeuws is met deze vertaling van Kousemaker weer rijker geworden. Van Kousemaker mag je niet anders verwachten. Zijn werk heeft niveau. Hoewel hij over een behoorlijke dosis humor beschikt - men leze ook zijn in het Nederlands geschreven verhalen en niet bang is om in zijn Zeeuwse oeuvre zo nauw mogelijk bij de volks taal aan te sluiten, wordt hij nooit kin derachtig. Of laat ik het woord maar gebruiken schijtlollig. Helaas ver schijnen er ook wel schrijfsels in het Zeeuws, die wat dat betreft, de toets der kritiek niet kunnen doorstaan. Maar terug naar de oorspronkelijke auteur, dat zou dan Judas Iskariot moe ten zijn. Daarbij kun je vraagtekens zetten. Het lijkt erg onwaarschijnlijk, dat Judas in de staat van opwinding waarin hij verkeerde na de mede door hem bewerkstelligde dood van Jezus nog eens even rustig achter de schrijftafel is gaan zitten om deze geschiedenis neer te pennen. Toch wordt dat gesuggereerd, en wel in het laatste hoofdstuk, ,,'t Vuuftiende kapittel." Hier vraagt Judas z'n vriend Barnabas om perkament en inkt „om 't leste op te schrieven." Vóórdat Judas zichzelf ombrengt, schrijft hij het laat ste hoofdstuk van „zijn" Evangelie", dat besluit met de woorden: „voe mien kraoie d'aenen voe niks!" Eigenlijk kan de vraag of dit Evan gelie een oorspronkelijk stuk van de hand van Judas Iskariot is, dan wel een verhaal van een christen, die zich in de situatie van Judas heeft ingeleefd, hier onbeantwoord blijven. Niet de „echtheid" van het verhaal, maar de verzeeuwsing en bewerking door Kousemaker is hier van belang. En zoals gezegd: door die verzeeuwsing van dit geschrift zijn we in deze ge westen weer rijker geworden, waar het de weergave van feiten en gedachten in onze Zeeuwse taal betreft. Kousemaker heeft met een deel eigen inbreng van het relaas van Judas Iska riot een boeiend verhaal gemaakt, dat naar een climax toeleidt. De soms wat gezwollen, plechtstatige stijl van de oudere bijbelvertalingen heeft hij niet altijd kunnen vermijden, en dat ver sterkt soms de indruk dat we toch met een echt bijbelboek te doen hebben, ook al is dat niet zo. Aan de andere kant is daar toch ook weer de reeds eerder vernoemde aan passing aan de volkstaal. Als Jezus in het 21ste vers van het zesde kapittel Simon toespreekt, zegt hij niet: „Voor waar, voorwaar, ik zeg U." Maar: „Si mon, ik mot ik joe is wat zegge." Een „Evangelie" in het Zeeuws, dat is Kousemaker toevertrouwd. Maar ook de beste paarden struikelen wel eens, en ook Kousemaker laat een enkele maal wel eens een steekje vallen. En dat gebeurt al in het eerste kapittel, in het eerste vers. Kousemaker heeft het hier over de twaalf discipelen, de „twaalven". Waarom niet: „twaolve" of „twelve"? Beide vormen van twaalf zijn op Zuid-Beveland bekend. Zo zouden er nog wel een paar min der juiste woordweergaven op te noe men zijn, maar ook Kousemaker heeft het recht een foutje te maken. Men moet trouwens bij hem helemaal niet aankomen met op- en aanmerkin gen over de spelling. Kousemaker heeft dit boekje van een naschrift voorzien, getiteld: „Zeeuws, hoe spel je dat?" In dat naschrift leest hij het college van Gedeputeerde Staten van Zeeland de les, omdat dit college de poging van Kouse maker om tot een gestandaardiseerde spelling van het Zeeuws te komen, niet ernstig heeft genomen en er niet aan heeft willen meewerken. (Men zie ook Zeeland Magazine, nr. 83, bladzijden 16 en 17, waarnaar ook Kousemaker in zijn naschrift verwijst). Hij stelt, dat dialektschrijvers zonder zo'n spelling nu nog maar één ding kunnen, namelijk zingen en schrijven zoals zij gebekt zijn en zoals hem/haar goeddunkt. „Dat nu heeft de schrijver van het voorliggend boekje zo nauw gezet en konsekwent mogelijk gedaan en daarop valt uiteraard één en ander aan te merken, maar hij acht zich ont slagen van welke blaam dan ook bij gebrek aan richtlijnen," aldus Kouse maker. En hij heeft het grootste gelijk van de wereld. Over de houding van de Zeeuwse overheid en die van overheden in andere delen van het land ten op zichte van de streektaal, leest u elders meer in dit nummer. Van het nieuwste boekje van Kouse maker kan worden gezegd, dat het 't zoveelste bewijs is van het feit, dat er in Zeeland een streektaal bestaat, die ook in geschreven vorm een goed middel kan zijn om aan elke gedachte, ook de meer verhevene en edele, duidelijk ui ting te geven. „Het Evangelie van Judas" kost 16,25 en werd uitgegeven door Den Boer in Middelburg. Tekst: J. Kousemaker. „Vlaanderen anders bekeken" door Aster Berkhof met tekeningen van An ton Pieck (26 x 19,5 cm, 128 blz.). Else vier, 29,90, gebonden. Hoe zeer vergissen we ons, indien we menen, dat dit fraaie boekje, verlucht met een 120 tekeningen in kleur van een door zo velen geliefd illustrator (voor wie reeds tijdens zijn leven een standbeeld in Overveen werd geplaatst), thuis zou horen in de rubriek toerisme. Dat komt dan, omdat tekst en illu straties niets met elkaar te maken heb ben. De afbeeldingen ondersteunen de verrassende tekst nergens. Berkhof geeft ons inderdaad een hoogst oorspronkelijke kijk op Vlaan deren en óók op de Vlamingen. Een historische kijk, wel te verstaan, die ik zo boeiend en origineel vond, dat ik het boekje in één ruk uitlas. Maar ook Pieck kan nog verrassen. Op een zestal bladen (o.a. 47, 50, 102) waar een andere, betere Pieck niet mi nutieus aan het woord is, maar met weglating van details zich krachtig ma nifesteert. Het boekje is een mooi bezit. „Het moderne Acol boek". Een hand leiding voor trefzeker bieden door C. Sint T. Schipperheyn (224 blz.). Ge bonden, 2e druk. Meulenhof, 27,50. Voor lezers van de PZC die ook bridge-liefhebbers zijn, is Schipperheyn geen onbekende. Vermoedelijk zijn Z.M.- lezende bridgers blijven steken in het in de 50-tiger jaren zo befaamde Cul- bertson-systeem. Maar een 80e/o van de Nederlandse en Belgische bridgers ge bruikt „ACOL". Dit boek is geschikt voor iets gevor derden en zelfs voor de „betere" bridger. Leuke illustraties van Ton Lempers. BOEK-AANKONDIGINGEN. „Open Beeldboek" door Ward Ruys- linck, 176 blz., Paperback. Manteau, 19,90. „De Dierendokter" door P. C. Jersild. Uit het Zweeds vertaald door M. Haags- ma, 333 blz., Paperback. Fantastisch ge schreven satirische roman over de mo derne wetenschap. Manteau, 32,50. 19

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1984 | | pagina 19