Er waren, in de loop van de eeuwen al zoveel plannen gemaakt tot redding van Rotterdam als zeehaven. Al sedert de 17de eeuw. In de 18de eeuw volgden er meerdere, waarvan we er één noemen: het plan van Nicolaas Samuel van der Kruis, beter bekend als CRUQUIUS, die op de drooglegging van de Haar lemmermeer had gestudeerd (wat zonder stoomkracht onmogelijk was) en naar wie later het gemaal De Cruquius aan de Ringdijk van de Haarlemmermeer werd genoemd. (2) In de 19de eeuw, juist toen Pieter Caland de kinderschoenen ontgroeid was, kwam een marineman met weer een plan: Het Kanaal door Voorne. Het werd aangenomen en men begon te gra ven onder supervisie van de eerder ge noemde Ir. A. Greve, lild van de Staats commissie waarin ook Pieter Caland later zitting had. (Hij was Calands chef!) Bijzonderheid: de kosten zouden zo'n an derhalf miljoen (toen!) belopen en een jaar of tien na Napoleon was het nieuwe koninkrijk vrijwel failliet. Koning Willem I, onze kanalen-koning wist er raad op: hij zou het bedrag voorschieten. Rotterdam bleef ook niet achter en deed 200.000 gulden in het zakje. Het is nooit een succes geworden. Het kanaal was al gauw te smal. Goede raad was duur en de zee-ver- binding voor Rotterdam kwam meer en meer in gevaar. Wat te doen? Plannen maken tot zelfs een Engelsman toe: de zoon van de uitvinder van de stoom machine, Robert Stephenson. Maar ook de Nederlandse kopstukken lieten zich gelden. Weer Ir. A. Greve en Ir. F. W. Conraad. Daar zul je als jonge Brielse ingeni eur maar tussen zitten. En dan nog met een nieuw plan komen Dat was wel uitzonderlijk. Er was trouwens nog iets uitzon lij ks met Piet aan de hand geweest. Een jaar daarvoor had de inspecteur van de Waterstaat, die een hoge dunk van hem had, hem voorgedragen bij de minister voor een studiereis naar Enge land (de Clyde, Tyne, Theems) en Frank rijk (Seine) en via België (Schelde) te rug. Hij moest de benedenloop en de mondingen van genoemde rivieren be studeren. Caland rapporteerde dat zekere geu len op diepte bleven doordat er grote bassins achter lagen tengevolge waarvan, bij eb en vloed, geweldige massa's water heen en weer stroomden en daardoor hielden de geulen zich zo zelf op diepte. Misschien hadden de leden van de Staatscommissie de naam van Pieter Caland tóch wel eens vernomen. Misschien waren we juist iets te boud in onze veronderstelling. Na zijn 'neen' tegen de voorgelegde plannen gaat hij terug naar Brielle om zijn hele opzet nog eens door te bere kenen en de puntjes op diverse i's te zetten en de zaak definitief te maken. Hij zou toch een berekeningsfout ge maakt kunnen hebben.... Doch na een goede maand was hij klaar en zeker van zijn zaak. Hij durfde er mee voor de heren te komen. Januari 1858. De werking, volgens het idee-Caland, van het uitstromende water moest opti maal zijn. Geen drang van het weg stromende water mocht teloor "aan. De afvloeiing van de Oude Maas moest sa menwerken met de ebstroom uit de Nieuwe Maas en een tweede 'lek', het Scheur moest afgedamd worden. Pas dan zouden er massa's water beschik baar zijn voor zijn oogmerk: de door graving van de duinen bij Hoek van Holland die zichzelf op diepte zou hou den. Viel dat te berekenen? Jawel. (a) De miljoenen kubieke meters die uitstroomden bepaalden de 'kracht', de potentie van de rivier; (b) De massa's vloedwater die bin nendrongen moesten er na hoog water weer uit; (c) Het water van (b) was zes uur opgehouden door de vloed. De drang er van viel te berekenen. Als alles goed in elkaar stak, dan zou een nieuwe monding zichzelf op diepte houden dank zij de getijden. Ja, moge lijk door uitschuring zichzelf verdiepen. In het moderne voetbal doet het ge zegde opgeld om 'de bal zelf het „werk" te laten doen'. Hier was er een variant; de rivier zelf het werk laten doen maar daarbij wel de rivier te hulp komen door het bassin van de stroom door krib ben te reguleren en wel te beginnen bij Krimpen tot aan de Scheur toe. Caland kreeg er de bijnaam 'Rivierendokter' door. (Het profiel van de rivier zou gro ter worden naarmate men de zee dichter naderde). Was de doorgraving eenmaal een feit, dan zouden twee dammen ver in zee de vaargeul veilig stellen. Een knap plan. We schrijven 1858. In 1984 130 jaar nadien kan de huidige generatie ingenieurs niet al leen veel sneller maar ook nauwkeuriger berekeningen uitvoeren. Caland kende geen waterloopkundig laboratorium, wist niet wat een computer was en bezat geen zak-Japannertje, geen moderne middelen voor peilingen en stroomme tingen. Had hij een rekenlineaal? (3) Maar de idee was schitterend. Het nieuwe plan van de 32-jarige in genieur werd in een rapport van 21 au gustus 1858 door de Raad van Water staat ter uitvoering aanbevolen, zij het ook met een voorstel tot wijziging: kon het over de hond, dan kon het ook over de staart. Er zou een diepte van zeven meter beneden hoog water verkregen moeten worden. Volgens het Caland- piincipe moest dat kunnen door het uit brengen van de havenhoofden. De kosten werden geraamd op 6.300.000 gulden en de tijdsduur voor de uitvoe ring werd geraamd op zes jaar. Er kon begonnen worden. Maar er werd geen begin gemaakt. Er lag namelijk nog een totaal ander plan op tafel: de Doorgraving van Hol land op zijn Smalst. Dat was de aanleg van het Noordzee kanaal dat Amsterdam met de zee zou verbinden. Door verschillende omstan digheden werden de twee ontwerpen gevoegd en gelijktijdig op voorstel van de Tweede Kamer behandeld. Dat betekende uitstel en wachten, wach ten. Zou Pieter Caland zich niet hebben zitten verbijten? Pas op 24 januari 1863, nadat Thor- becke, minister van Binnenlandse Za ken, het plan knap had verdedigd, werd de wet aangenomen. Vijf, bijna zes jaar waren teloor ge gaan. Op 23 maart 1864 werd begonnen met het uitbrengen van de havenhoofden en dat liep voorspoedig. Onwillkeurig, hoe onderling ook ver schillend, doen er zich enige vergelij kingen op met de werken aan de Pijler- dam in de Oosterschelde. 'Zou het wel kunnen?' was de grote vraag. Minister Thorbecke werd gevraagd of hij de verzekering geven kon dat het kar wei geklaard kon worden, omdat de vrees bestond dat men te hoog gegre pen had. Natuurlijk kon de minister zo'n verzekering niet geven. Maar het is toch een prachtig antwoord dat hij gaf aan de kamer: 'Ik zeg dat het een ge waagd werk is, maar een werk dat wij móéten wagen. Het geldt hier te doen hetgeen men doet, wanneer men zelf een ongelijke strijd waagt voor zijn vrij heid en zijn onafhankelijkheid'. (Zie de aanhef van dit relaas). 'Het schijnt mij dus een onvermijdelijke plicht, het middel aan te griioen, dat ons redden kan'. In mei 1863 was Caland van Brielle overgeplaatst naar Rotterdam. Naast zijn aanvankelijke werk werd hij als in genieur-directeur belast met de uitvoe ring van z ij n werk. Men had overigens de periode maart '64 augustus '66 nuttig besteed. Kon met het graven niet meteen worden be gonnen omdat er gronden onteigend moesten worden, 'buitengaats' was men al aan de slag. Er moesten immers twee dammen aangelegd worden. Ze kwamen er. De Zuiderdam eerst, daarna de andere. Op de strandvlakte kon men vooruit. Tutein Nolthenius, die onder Caland werkte, weet te vertellen dat de ingeni eur zich de bijnaam 'Overste' verwierf. Hoe hij hoog, in een toch maar eenvou dige directiekeet met vaste blik over de wijde zandvlakte schouwde die hij met zijn waterweg de baas zou worden, be zeten als hij was van zijn idee. (Thor becke kwam ook een keer poolshoogte nemen en vond de cabine van Caland maar zo, zo. Het had wel wat eenvou diger gekund!). Eind 1868 was de gespaarde laatste doorgraving opgeruimd en de hele lengte van 4.300 meter was voltooid. Er kon begonnen worden aan de afdamming van het Scheur, westelijk van Rozen burg (18681873) en nu nam het vermo gen van de stroom pas goed toe. Nu moest de natuur, zoals Caland gedacht had, zijn schurende werking beginnen. Wat de natuur ook deed. Maar.... de natuur deed niet genoeg. En toen begon de ellende. Hoewel in twee jaar tijd ruim zeven miljoen kubieke meter zand uit de door graving werd verzet, kwam en vier mil joen kubieke meter zandbanken tot rust tussen de beide dammen. Wat zal er een snijdende kritiek te horen zijn geweest. Wat een verguizing was zijn deel. Hoe groot moet de teleur stelling voor Caland zelf geweest zijn. De bevordering die hem in 1867 was ten deel gevallen, Hoofdingenieur van de Waterstaat in Algemene Dienst stand plaats Den Haag was geen pleister die zulk een wond kon helen noch het schrijnen verzachten. Waarschijnlijk zal hij ooit gedacht hebben dat zijn hele idee 'om de „bal" het werk te laten doen' toch op een mis vatting berustte. Mogelijk heeft hij raad gezocht bij an deren. Mogelijk? Het is wel zeker. Maar wie was zijn vertrouwen waard? Wie geloofde er nog in het idee-Caland? Wie, beter dan hij zelf was er thuis in deze netelige ma terie? 18

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1984 | | pagina 17