sluiten van een verzekering zowel op de lading als op het casco van het schip. De „Heren van de Equipage" sloten in Rotterdam en in Middelburg daarvoor een verzekering af. Daarmee waren de noodzakelij ke voorbereidingswerkzaam- heden afgerond en kon de reis van „De Africaense Galeij" via Afrika naar Su riname beginnen. De tocht. We gaan nu het verloop van de tocht van „De Africaense Galeij" na aan de hand van het door de kapitein bijgehou den scheepsjournaal. Op 18 oktober 1740 werd het schip, beladen met cargazoengoederen en le vensmiddelen, van de kade in Middel burg losgemaakt. Sleper Tuijneman trok „De Africaense Galeij" met behulp van twaalf paarden door het Havenkanaal van Middelburg naar het „Vlacke", ge legen tussen fort Rammekens en Vlis- singen. Op de rede van Rammekens ging het schip voor anker. Daar moest men wachten op een noordoostelijke wind om te kunnen vertrekken. Op 26 oktober was de wind gunstig en zette „De Africaense Galeij" met hulp van een loods koers naar open zee. Ruim een maand later, op 30 november, arri veerde het schip op de rede van Caap Musevado, aan de kust van het tegen woordige Liberia. Gedurende vijfeneen- halve maand bleef „De Africaense Ga leij" langs de Westafrikaanse kust zei len, waar de slaven werden ingehandeld. Op welke wijze kocht kapitein Ven- devijle de slaven in? Er waren twee ma nieren, die onderling alleen van elkaar verschilden ten aanzien van de plaats van handeling. In het ene geval kwamen „acanisten", inheemse negerkooplieden, met hun kano's naar het slavenschip toegevaren. Aan boord boden zij hun „levende koopwaar" aan. De scheeps dokter van „De Africaense Galeij", Thomas Arendse, onderzocht vervolgens de aangeboden slaven op lichamelijke gebreken. Nadat de slaven goedgekeurd waren, gaf schipper Vendevijle op dracht cargazoengoederen op dek uit te stallen. Daarna onderhandelden kapitein Vendevijle en de negerkooplieden over de „prijs". De „prijs" werd uitgedrukt in een aantal artikelen van de uit Middel burg meegenomen cargazoengoederen. In het bovenstaande geval diende 'het schip als inhandelingsplaats. In het an dere geval ging kapitein Vendevijle, ver gezeld door de scheepsdokter en enkele gewapende bemanningsleden met een sloep, volgeladen met ruilartikelen, naar de wal. Daar werden de ruilwaren aan land gebracht en bewaakt door enige leden van de bemanning. Vervolgens trokken zij het binnenland in. Daar nam men contact op met neger kooplieden die slaven te koop hadden. Deze kooplieden werden verzocht met hun „handelswaar" naar de kust te ko men, waar de ruilartikelen aan land waren gebracht. De aangevoerde slaven werden gekeurd. Vervolgens onderhan delde men over de „prijs" van de sla ven. Zodra de koop gesloten was, roeiden bemanningsleden de sloep met de kapi tein, de scheepsdokter en de gekochte slaven terug naar het slavenschip. In het tweede geval fungeerde een locatie op het vasteland als plaats van inhande- ling. In het negotieboek werden doorgaans de slavenaankopen genoteerd. Maar door het ontbreken van het negotieboek van „De Africaense Galeij" kunnen we niet precies nagaan tegen welke cargazoen goederen kapitein Vendevijle zijn slaven ruilde. Of anders gezegd: tegen welke „prijzen" hij slaven kocht. Uit enkele door Vendevijle gestuurde brieven aan de directie van de M.C.C. blijkt, dat er aan de Ivoorkust een stammenoorlog gevoerd werd. Daardoor konden neger kooplieden slechts in beperkte mate sla ven naar het kustgebied aanvoeren. Het geringe aanbod verhoogde de „prij zen" van de slaven in voornoemde kust streek. Kapitein Vendevijle berichtte de M.C.C.-directie dat hij daar voor een slaaf f 80.- en voor een slavin 60. a 70,betaalde. Na vijf-en-een-halve maand bevonden zich 271 slaven aan boord, van wie 52% mannen, 27%> vrou wen en 21% jongens en meisjes. Behalve slaven kocht schipper Vendevijle ook olifantstanden en goud. Na thuiskomst van „De Africaense Galeij" brachten de olifantstanden bij verkoop ruim 2040 gulden op. Het goud 654 gulden. Huisvesting der slaven. Hoe werden de slaven aan boord van „De Africaense Galeij" gehuisvest? „De Africaense Galeij" werd onderdeks met het oog op het inhandelen van de sla ven verdeeld in twee ruimten: het tus sendek en de schans. Het tussendek diende als verblijfplaats voor de man nelijke slaven. De schans was bestemd voor de vrouwen en de kinderen. Verse lucht kwam beide ruimten binnen door twee grote luiken, die met roosters wa ren overdekt. De slaven en slavinnen zaten op elkaar als haringen in een ton. Elk van de 130 slaven beschikte over nog geen halve vierkante meter vloer oppervlakte. De gavinnen en kinderen moesten het met nog minder ruimte doen, namelijk een kwart vierkante me ter. De overtocht van „De Africaense Galeij" van Afrika naar Suriname, 14 mei 1741 tot 29 juli 1741. „De Africaense Galeij" deed 76 dagen over de „oversteek", de overtocht van Afrika naar Suriname. De oversteek nam, bezien in het geheel van de reis, de minste tijd in beslag. Toch was dit traject voor „De Africaense Galeij" wel het moeilijkste en gevaarlijkste onder deel van de slavenreis. Het slavenschip kon bij slecht weer op open zee niet langer meer de kust als bescherming opzoeken. Verder was het schip afge laden met slaven. In de benauwde rui men zaten de slaven zo opééngepakt, dat het uitbreken van ziektes onder de slaven niet kon uitblijven. In totaal stierven er gedurende de overtocht 61 van de 271 gekochte slaven. Omgere kend is dat een sterftepercentage van 22,5%. Het gemiddelde sterftepercentage onder de slaven op de slavenschepen van de Commercie Compagnie bedroeg 12,3%. Het hoge aantal sterfgevallen aan boord van „De Africaense Galeij" werd naar alle waarschijnlijkheid ver oorzaakt door een epidemische ziekte onder de slaven. We gaan nu na hoe de slaven tijdens hun verblijf op „De Africaense Galeij" werden verzorgd en behandeld. Het was de taak van kapitein Vendevijle niet al leen voor het lichamelijk, maar ook voor het „geestelijk welzijn" van de slaven te zorgen. Zo werden de slaven iedere da? door de scheepsdokter vluchtig on derzocht. We weten niet zeker of kapi tein Vendevijle de slaven ook eenvou dige werkzaamheden, zoals op andere slavenschepen wel het "eval was, liet verrichten. Evenmin hebben we zeker heid omtrent het „baljaren" van de slaven op „De Africaense Galeij". Het baljaren was het (gedwongen) opvoeren van rituele Afrikaanse negerdansen door de slaven. De bedoeling hiervan was om de slaven in een redelijke con ditie te houden. Verder probeerde men hierdoor melancholische toestanden on der de slaven zoveel mogelijk tegen te gaan. Dit gevaar was niet denkbeeldig. Tweemaal vermeldt schipper Vendevijle dat een slaaf en een slavin zelfmoord pleegden door op volle zee overboord te springen. Maar ook de bemanning van „De Afri caense Galeij" had het zwaar te verdu ren. Bemanningen van slavenschepen hadden in de achttiende eeuw over het algemeen zwaarder en gevaarlijker werk dan hun collega's op de handelsschepen. De verzorging van en de controle over de „zwarte lading" was niet altijd zon der risico's. Bovendien mogen we niet vergeten, dat de bemanning van een slavensdhip gedurende de reis bloot ge steld werd aan grote klimaatwisselin gen. Reeds één dag na vertrek uit Afri ka stierf onderstuurman Eversen. Op 3 juni 1741 overleed opperstuurman Du Pree. Tot overmaat van ramp stierf an derhalve maand later, op 18 juli 1741, kapitein Vendevijle. De overleden be manningsleden kregen allen een zee mansgraf. De derde stuurman De Hond nam als enige overgebleven opperoffi- cier de leiding aan boord over. Op 20 juli 1741 signaleerden bemanningsleden van „De Africaense Galeij" weer land. Zes dagen later ging het slavenschip in de monding van de Surinamerivier voor anker. De aankomst en het verblijf van „De Africaense Galeij" in Suriname, 26 juli 1741 8 oktober 1741. Na aankomst in de monding van de Surinamerivier meldden De Hond en Arentze zich bij de Surinaamse autori teiten op het fort Zeelandia. Fort Zee- landia lag iets verderop aan voornoem de rivier. Op het fort verklaarden beide scheepsofficieren onder ede, dat er op „De Africaense Galeij" geen pokken heersten. Zij kregen vervolgens toe stemming op te varen naar fort Zee landia. Daar kwam de „visitateur" aan boord. Een visitateur was een door het Surinaamse gouvernement aangestelde medicus. Hij was belast met het onder zoeken van de in te voeren slaven op mogelijke ziektes. In het bijzonder op pokken. Men was in Suriname namelijk als de dood voor pokken. De visitateur constateerde geen besmettelijke ziek ten aan boord en daardoor mocht „De Africaense Galeij" doorzeilen naar de haven van Paramaribo. Eenmaal aan de kade afgemeerd, nam schipper Du Hond maatregelen om de lichamelijke conditie van de slaven op te vijzelen. Hij gaf hen vers en vitaminerijk voedsel, onder meer fruit. Ook liet hij vers drinkwater aan boord brengen. Verder zorgde hij er voor dat de slaven voldoende li chaamsbeweging kregen Het scheeps journaal vermeldt dat de slaven „naar de wal werden gezonden". Dit betekent dat de slaven onder bewaking van en kele bemanningsleden verplicht werden op de kade enige tijd heen en weer te lopen. Nadat de slaven voldoende her steld waren van de tijdens de overtocht geleden ontberingen, kon de verkoop beginnen. Op 7 augustus 1741 werden de slaven aan de Surinaamst planters overgedra gen. Zoals vermeld waren aan boord 20

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1984 | | pagina 20