Marnix in de gevangenis de psalmen vertalende. Naar een ets van W. Unger, naar een teekeniing vain Ch. Eochussen. (Uit: In Memoriam. Tafereelen (ud/t Hol lands tachdtgjarigen Strijd, Haarlem, 1872). de Nederlanden goeddeels bekostigden. De „gewone man" is monddood en dat is hij al sinds aller eeuwen her. Hij weet niet beter. Maar wie do e t er dan wat? De adel misschien? Daarvan kennen we de lagere adel, (zoals de juist genoemde Brederode en de beide Marnixen) en de hogere adel (zoals de Ridders van het Gulden Vlies: Oranje, Hoorne, Egmond. De hogere adel onderneemt wat. Zonder uitzondering zijn zij goede ka tholieken, trouwe dienaars van de ko ning van wie ze als Vliesridders de ge lijken zijn. Zij zijn de betrouwbaarste stadhouders, de kundigste generaals en admiraals naar wie de koning hoort te luisteren. Als Vliesridders vervoegen zij zich bij Margaretha de landvoogdes en remplacante van de koning. Zij trachten met dringende woorden en klemmende betogen het onheil af te wenden. De pri vileges zullen niet worden aangerand en zegt Oranje onderdanen moeten ge wetensvrijheid genieten. Zij spreken en pleiten tevergeefs. Maar er moet immers iets gedaan worden? Wie schaart er zich ten tegen weer? De gewone adel. Er worden hoof den bij elkaar gestoken. Zij sluiten een eedverbond. Op enkele uitzonderingen na zijn ze allen katholieken, let wel! Maar de tirannie moet verdreven wor den. En toch zal de koning geëerd wor den omdat die, menen zij, door verkeer de raadslieden voorgelicht, verkeerde besluiten neemt. Trouw aan de koning. Maar dan ook respect voor de verworven rechten en wetten. Het parool is: vrij on- verveerd! De tirannie verdrijven die het hart doorwondt. o Er gebeurt wat! De doortastende Jan (van Marnix) van T(h)oulouse komt met een ontwerp- smeekschrift. Hij zal het niet zelf opge steld hebben. Het auteurschap moet wor den toegedacht aan zijn broer Filips. Diens hand moet het geweest zijn die het document schreef. Zoals vele andere documenten die de geschiedenis van de Nederlandse natie tot fundament dien den. Men overlegt, redigeert, stelt bij en het Smeekschrift komt er. Zij ageren niet. Er is geen sprake van (harde) acties. Zij eisen niet. Zij verzoeken. Zij smeken. Het wordt aan de landvoogdes ter hand gesteld door Marnix' vriend Hen drik van Brederode op 5 april 1566. Fi lips loopt ook in de stoet van de (onge veer 200) edelen mee door de Brusselse straten naar het paleis van de landvoog des. Maar ook dit smeekschrift zal niets uitwerken. Het broeit echter in de Nederlanden. Een stilte die aan de storm vooraf gaat Op het onverwacht slaat de bliksem in. De opgekropte woede onder het volk van (Frans) Vlaanderen, ontploft onder de „gewone man" die al sinds eeuwen, die altijd monddood geweest is: de Beel denstorm. Van Steenvoorde naar leper, naar Ou- denaerde en op 20 augustus bereiken de „stormers" Antwerpen, de voornaamste stad der Nederlanden. Op 22 augustus Middelburg. Iedereen is verrast. Ook de protestan ten. In Breda zit een zesentwintig jarige jongeman een vertoog te schrijven over die beeldenstormers: Marnix van Sinte Aldegonde, die deze gewelddaden niet gewenst heeft. (En wie eigenlijk wel?) Filips van Marnix zal wel niet beseft hebben dat ook deze revolutie het merk- maal draagt van alle revoluties: het loopt hollenderwijs uit de hand. Maar zijn geloofsgenoten wil hij dekken. Im mers, ligt niet in zijn ziel verankerd, zo als het staat in het Hebreeuws zakbijbel tje (dat hij levenslang bij zich droeg): Ghy en suit geen andere goden voor mijn aangesichte hebben maken noch eenige gelijckenisse/ Ghy en suit u geen gesneden beelt van dat boven in den hemel/ofte dat onder op der aarde is. Ghy en suit u voor die niet buygen? Dus schreef hij zijn vertoog: Van de Beelden, afgeworpen in de Nederlanden. Het verscheen niet onder zijn naam in druk. Maar wel hetzelfde, nu voor de hele wereld toegankelijk, in het Frans: „Vraye Narration.des choses Pas- sées au Pays-Bas" etc. Gedrukt in 1566. Er moet en zal wat gebeuren. Geld wordt ingezameld voor het daad werkelijk verzet (drie miljoen gulden rekwest) en Filips van Marnix zal de schatmeester zijn van dit Nationale Fonds voor Bijzondere Noden. o Er komt een leger(tje). Jan (van Marnix) van T(h)oulouse is de aanvoerder (nogmaals Z.M. nr. 87). De slag bij Austruweel wordt een fiasco. Marnix' broer sterft een gruwelijke dood Hij wordt gevierendeeld. Alva is op komst. Oranje wijkt uit. Marnix volgt hem op 11 april 1567. Als balling gaat hij heen. Naar Bremen 17 augustus daaraan volgend wordt hij bij verstek veroordeeld en al zijn be zittingen verbeurd verklaard. Hij is nu een zeer berooid man. Misschien was het in die dagen dat hij zijn zinspreuk schreef: Repos ailleurs. Elders rust. Repos ailleurs. In Bremen schreef hij een uiterst sa tiriek boek, zijn „schitterendste in het Nederlands geschreven werk", dat hem voor immer een ereplaats zou geven in onze letterkunde: „De Biënkorf der H. Roomscher Kercke". Het kreeg een vertaling in het Engels en vier in het Duits; het werd voor zijn dood zes maal herdrukt en na zijn dood nog eens vijfentwintig keer. De Kercke- zelf was briesend. Er werd gezegd dat hij, Marnix, „het laagste sarcasme niet uit de weg ging in een schampere satire. Hij bejegent wat de R.K. het heiligst is met brutaliteit teksten uit de Bijbel en kerkvaders 7

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1984 | | pagina 7