WEER VISSER IJ EEN VERDWENEN WIJZE VAN VISVANGST IN DE DELTA Heel nuchler staat het vermeld in een ambtelijk rapport: „De weervisserij, welke in de Kom van de Oosterschelde door enkele beroepsvissers werd uitgeoefend, is door de aanleg van de Markizaatsdam verloren gegaan". Een passage vermeld onder '11.4.4 Overige visserijvormen; a. Karakteristiek' van de door de Provinciale Planologische Dienst voor Zeeland in oktober 1984 uitgebrachte „Totaalvi sie voor de Deltawateren". Met de afsluiting van de Markizaatsdam in juni 1983 in het oostelijk deel van de Ooster schelde kwam een eind aan de mogelijkheden voor de weervisserij in de Zeeuwse Delta. Een vistechniek die ruim vier eeuwen lang in onze canlreien werd toegepast had opgehou den te bestaan. Beschrijvingen van ontdekkingsreizen, verhandelingen en films over expedities naar verre streken en - op wetenschappelijk ni veau - onderzoekingen van anthropologen laten zien hoe vernuftig de mens is als het op overleven aankomt. Bescherming tegen de elementen in de vorm van adequate kle ding en een beschutte verblijfplaats, bescher ming tegen wilde dieren en vijanden en de bekwaamheid om aan drinkwater en voed sel te komen, zijn voorwaarden om in leven te blijven. Voedsel kan worden vergaard, gekweekt of gevangen. Wat dat laatste betreft, kan dat gebeuren op een bijna oneindig gevarieerde wijze: vanaf het vangen van prooidier met blote handen tot het vissen met gebruikma king van visscholen verradende, geavanceer de electronische apparatuur en het „elec- trisch" vissen met behulp van electroden in het viswater. Het is verbazingwekkend dat zovele gelij ke of nagenoeg gelijke jacht- of vangstme thoden onafhankelijk van elkaar zijn ont wikkeld op plaatsen op aarde die op duizen den, soms tienduizenden kilometers van el kaar zijn gelegen en waarvan het vrijwel ze ker is, dat de bewoners geen contact met el kaar hebben gehad en dus niet van de elders toegepaste technieken op de hoogte kunnen zijn geweest. Eén van zo'n vangstmethode die op vele plaatsen in de wereld werd en nog steeds wordt beoefend is de visvangst met behulp van een „weer", een methodiek die tot voor kort nog in het Zeeuwse werd toegepast maar nu helaas als (voorgoed?) verloren moet worden beschouwd in deze streken. Het vissen met behulp van „vallen" is al erg oud. In vrijwel alle delen van de wereld waar vis voorkomt en waar de mens ver scheen, werd met deze vismethode eiwitrijk voedsel uit het water gehaald. In de lage lan den wordt deze vistechniek al duizenden ja ren toegepast. Niet lang geleden werd bij op gravingen in het Waterweggebied een rela tief goed bewaarde fuik, vervaardigd van dunne wilgentakken boven de grond ge bracht. Zoals bij alle fuikconstructies was ook dit artefact zodanig geconstrueerd, dat de vis gemakkelijk de fuik binnen kan zwem men maar er met geen mogelijkheid meer uit kan. Een „weer" werkt volgens hetzelfde principe. U weet niet wat een „weer" is? Geneert u zich niet. Het kostte luchtfoto-interpre- teurs van KLM-Aerocarto in het midden van de jaren dertig hoofdbrekens toen zij een in de Kom van de Oosterschelde gefotografeer de constructie bekeken, welke later een „weer" bleek te zijn. Omdat het een constructie betrof die in het water was op gesteld en het dus niet onwaarschijnlijk was, dat deze iets met visserij te maken had, wendde men zich tot het Rijksinstituut voor visserij-onderzoek. Het bij de Brabantse wal opgestelde gigantische V-vormige staketsel, met de punten van de V naar het diepe wa ter in het westen gericht, bleek een „weer" te zijn, oorspronkelijk „waarde" of „vloei- waarde" geheten. De twee benen van de V- vormige constructie, „vleuken" of „vleu gels" geheten, hebben doorgaans een leng te >'on ttoo a 900 meter. Het vangen van vis met behulp van een weer berust op de altijd weer, dag in, dag uit plaatsvindende eb en vloed, de ademhaling van Oceanus. In de Kom van de Oosterschel de was het verschil tussen eb en vloed voor ons land bijzonder groot, van ongeveer drie meter bij dood tij tot ongeveer vier meter bij springtij. Het principe van de weervisserij is erop gebaseerd, dat vissen die naar ondiep water trekken, waar vaak veel voedsel is te vinden en waar het water warmer is dan in diepere gebieden, bij intredende eb een vei lig heenkomen naar dieper water zoeken. Is de vis bij hoogwater in het gebied boven de weer terecht gekomen, dan is de kans groot, dat de vis bij afgaand water in de weer te recht komt. Hoewel met name aan de open zijde van de weer de takken van de vleuken niet pal tegen elkaar staan, maar op enige afstand van elkaar, zal een vis niet gauw tus sen de takken doorzwemmen, vooral niet wanneer de ebstroom langs de takken loopt. De met de ebstroom meezwemmende vis blijft „keurig" binnen de weer, in de ver onderstelling verkerend het onveilig worden de ondiepe water te verlaten. De schuin bin nenwaarts gerichte „stuiten" maken het de vis vrijwel onmogelijk nog een uitweg uit de weer te vinden. Angst maakt soms verme tel, ook in de viisenwereld. Om te voorko men, dat de in paniek geraakte vis toch moed zou verzamelen om tussen de takken van de vleuken te ontsnappen, zijn de eiken takken aan het einde van de weer dicht opeen ge plaatst, vaak nog versterkt met metaalgaas. Om de horror-story af te maken: de vis moet wel de fuik inzwemmen welke aan het eind van de weer is opgesteld. En daarmee is zijn (haar) lot bezegeld! De visser heeft ervoor gezorgd tegen laag- water bij het einde van de weer te zijn. Een paar meerpalen geven zijn boot gelegenheid er aan te leggen. Vroeger werd er naar de visstek gezeild. Foto's uit die dagen die een beeld van de weervisserij geven, laten taferelen zien van Ansjovis De „vleuken" bestaan uit in de bodem ge plaatste stevige eiken takken van 4 a 5 me ter lengte. Hoe dichter bij de punt van de V, hoe dichter de takken bijeen staan. Dicht bij de punt zijn de vleuken vaak nog ver sterkt met dwarslatten en metaalgaas. Aan het eind, waar de vleuken bijeen komen, be vindt zich een grote fuik. Om de vis nog be ter naar de fuik te geleiden, waren er op kor te afstand van de fuik enkele binnenwaarts gerichte, lagere staketsels aangebracht, de zogenaamde „stuiten". De getekende figuur, welke een schematisch bovenaanzicht geeft, verduidelijkt het hierboven beschrevene. vissers die in een waterdicht pak tot borst hoogte in het water staan om de vissen die nog niet de fuik zijn binnengezwommen er in drijven. Op de achtergrond van een der gelijke „bruine" foto veelal een afgemeer de hoogaars of boeieraak. Mooie plaatjes, dat wel. Voor de betrokken vissers minder fraai. Beulenwerk moet het zijn geweest. En niet alleen deze arbeidsintensieve manier van vissen. Ook het aanleggen van de weer moet een enorme karwei zijn geweest dat ieder voorjaar opnieuw moest geschieden. In ver band met mogelijke ijsgang, die fataal voor een weer zou kunnen zijn, werden de vleu- 15

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1985 | | pagina 15