(o~0
^WINTER^^prograivN
'85/'86
MOLEN TAVERNE
DE 'HOOP'
ken en stuiten ieder jaar vroeg in de herfst
afgebroken om het volgend voorjaar weer
te worden geplaatst. De laatste decennia
werd het plaatsen van de takken van de vleu-
ken vergemakkelijkt door het gebruik van
pompen waarmee met gebruikmaking van
een felle waterstraal een gat in de zandbo
dem werd geblazen.
De weervisserij spitste zich toe op de
vangst van een klein visje: de ansjovis. De
ze vis, die een lengte van ca. 20 cm kan be
reiken, behoort tot de orde van de haring-
achtigen. De familie van de ansjovis bestaat
uit één geslacht, waarvan over de gehele we
reld verspreid een groot aantal soorten
voorkomt.
De gevangen ansjovis werd in het zout ge
legd en kon dan lange tijd worden bewaard.
De ansjovisvangst was een wisselvallige
„teelt". Soms was de vangst jaren achter
een slecht, zoals bijvoorbeeld in het eerste
decennium van deze eeuw in 1903 een
vangst van slechts 500 kg ansjovis in de
Oosterschelde om dan weer zeer groot te
zijn, zoals in 1931, in welk jaar in de Ooster
schelde ca. 400.000 kg ansjovis werd gevan
gen tegen een gemiddelde van ca. 50.000 kg
per jaar.
In de voormalige Zuiderzee, waar ook op
ansjovis werd gevist, met name door de vis
sers van de noordoostwal, was dan soms het
omgekeerde het geval. Zo werd er in 1869
in de Zuiderzee geen ansjovis te bekennen.
De vissers van de Oosterschelde daarentegen
beleefden in dat jaar gouden tijden. Het was
zaak om in de vette jaren een spaarpotje aan
te leggen voor de magere jaren. Duurden die
magere jaren niet al te lang, dan waren zij
wel te overbruggen. Maar wee de periode
waarin het aantal magere jaren de vette ja
ren verre overtrof.
In goede jaren kon een visser wel 20 ton
(a 200 kg) ansjovis in het zout leggen waar
voor gemiddeld ƒ65,per ton werd betaald.
Er kwamen evenwel ook jaren met een
vangst van 2 tot 10 ton voor. De bijvangst
in de weren maakte soms iets goed.
Geep, zalm, haring, bot en rog vormden
samen de „onvis", de bijvangst. Voor ge
pen die mooie, slanke vissen met spitse
bekken en met groene graten! - ook wel
„Spanjolen" genoemd, werd 3 cent per stuk
betaald. Vooral de „Reederij der Vis-
scherssloepen" te Antwerpen had er be
langstelling voor vanwege de bruikbaarheid
als aas bij de hakenvisserij. Panharing werd
vaak in grote hoeveelheden in de weren ge
vangen. Er waren jaren dat een weervisser
er meer dan 100.000 in één getij ving. De ha
ringen werden verkocht voor ƒ1,per 200
a 1.000 stuks. De roggen werden, evenals de
gepen, meestal naar Antwerpen verkocht.
De Haas, Landa, Touw en Lafontaine wa
ren Bergen op Zoomse vissersgeslachten die
jarenlang hun beroep uitoefenden met be
hulp van weren. Het waren mensen die erg
op hun vrijheid en onafhankelijkheid waren
gesteld. Een apart slag mensen dat door de
overheid gegeven voorschriften maar node
in acht nam en soms zelfs dat niet!
Ook onderling liet de verstandhouding
nogal eens te wensen over. De naam van hun
(beroeps)vereniging: „Helpt elkander" lijkt
dan ook een beetje wrang. Niet alleen on
derling waren er veel strubbelingen, maar
ook met „die van Zeeland" boterde het niet
altijd. Begrijpelijk, de Zeeuwen beschouw
den de visgronden waar de weervisserij
plaatsvond als hun territoir. En niet (geheel)
ten onrechte.
Tot eind 1530, toen op 5 november de dij
ken rond het gebied van Reimerswaal het be
gaven als gevolg van de Sint Felixvloed, was
dit gedeelte van wat nu de Kom van de
Oosterschelde heet, vruchtbaar land waar de
welvarende stad Reimerswaal was gelegen.
Nog was het gebied van Reimerswaal niet
geheel verloren, maar in de jaren 1552, 1557,
1561, 1563 en 1570 - wat een aaneenscha
keling van rampzalige jaren! voltooide de
zee haar in 1530 begonnen afbrekende werk
in het Land van Reimerswaal. Uit stukken
welke in het archief in Bergen op Zoom aan
wezig zijn, blijkt, dat reeds spoedig na het
ontstaan van de huidige Kom van de Ooster
schelde de visserij in dit gebied werd uitge
oefend. Een aanwijzing hiervoor vormt een
in 1582 in Antwerpen verschenen album met
prenten die gegraveerd zijn door Philips Gal-
le naar tekeningen van Hans Bol.
Op één van deze prenten wordt het prin
cipe van de weervisserij afgebeeld. De Bergse
vissers trokken zich daarbij weinig aan van
de rechten welke de Heren van Reimerswaal
nog op hun ondergelopen gronden meenden
te kunnen laten gelden. Nog in 1828 tracht
te één van de nakomelingen van deze heren
haar rechten op de visserij in dit gebied te
herkrijgen. Waarom waren het juist de Ber-
genaren die in de Kom van de Oosterschel
de zo intensief de visserij beoefenden? Daar
zit een stukje historie aan vast.
In verband met de aan het eind van de
zestiende eeuw heersende oorlogstoestand
(Oranje contra Spanje) achtten de Staten van
Zeeland en de Prins van Oranje de legering
van een Zeeuws garnizoen in Bergen op
Zoom noodzakelijk. Er werd een ruil ge
pleegd: Zeeland kreeg een garnizoen in Ber
gen op Zoom en de Bergenaren kregen vis
serijrechten op het Verdronken Land van
Reimerswaal, welk gebied grotendeels onder
de jurisdictie van Zeeland viel. De „ruil"
werd vastgelegd in een stuk dat bekend staat
als „de Satisfactie van 1579".
Ten aanzien van het visrecht van de Ber
genaren wordt letterlijk vermeld: „Dat de
voirnoemde heeren Staaten van Zeelant doc-
troy van die van Reymerswale nopende 't
visschen in 't verdroncken landt geimpetreert
tot beter onderhoudt van den voirscreven
garnisoene ende anderen armen inwoonde-
ren der voirscreven stadt gelieven te houden
in state ende surceantie." De problemen wa
ren daarmee nog niet de wereld uit, verre
van! Rond 1775 zou het tot een openlijk
konflikt komen tussen de Baljuw van Tho-
len, die de rechten van de Thoolse vissers be
hartigde, en de Bergse vissers. Wederzijds
werden schepen opgebracht en werd er
vistuig in beslag genomen. Jarenlang woed
de er strijd, zowel op het water als in de
rechtzalen. Je reinste visserij-oorlog.
Een voorlopige oplossing werd bereikt,
toen de Staten van Zeeland in 1781 erin
toestemden, dat er een scheiding van de ge
bieden kwam waarbinnen door Thoolse en
Bergse vissers mocht worden gevist. In het
begin van de negentiende eeuw werd de pro
vinciale autonomie betreffende visserijrech
ten opgeheven. Voortaan zou de centrale
overheid, i.e. Domeinen, de visserijrechten
toewijzen.
De omvang van de weervisserij in de acht
tiende eeuw blijkt uit een stuk van het Bergse
vissersgilde - in 1673 ontstaan uit het schip
persgilde - waarin 25 namen van vissers
worden vermeld. Aangezien wel niet ieder lid
van het vissersgilde de weervisserij beoefend
zal hebben, zal het aantal weren waarschijn
lijk wat minder dan 25 hebben bedragen.
Omstreeks de laatste eeuwwisseling waren er
in de Oosterschelde ca. 20 weren en in de
Grevelingen ca. 7 in gebruik. In 1957 bleken
er in de Oosterschelde nog 16 weren te zijn
opgesteld. Dan gaat het snel bergafwaarts:
in 1961 werden er 12 weren geteld, in 1965
is het aantal tot 6 gedaald. Vlak voor de slui
ting van de Markiezaatskade waren er nog
2 in bedrijf.
En nu? De weervisserij is niet meer. Een
interessante visserij vorm, weliswaar zeer ar
beidsintensief en veel van de weervissers ver
gend, is voor Nederland verloren gegaan.
Voorgoed of tijdelijk? Wellicht zal enige tijd
na de voltooiing van de stormvloedkering in
de Oosterschelde blijken, dat de natuurlij
ke omstandigheden (vorming van een nieuw
geulenpatroon, nieuwe ondiepten, intrek van
vis) zodanig zijn, dat het beoefenen van de
weervisserij aan de westzijde van de Oester-
dam mogelijk is. Hopelijk zullen er dan nog
Bergse vissers zijn die de visserij met toepas
sing van weren weer zullen gaan beoefenen.
J. Q. C. C. Becht.
te Serooskerke (W.). Tel. 01189-2842.
In een landschappelijk en ambachtelijke sfeer van toen
en nu bieden wij u de mogelijkheid tot
- koudbuffet;
- broodbuffet;
- koffietafel a ia taverne;
- kinderfeestjes;
- recepties etc.;
- misschien zelf een leuke suggestie?;
- bezichtiging en rondleiding molen
voor groepen;
- informeert u eens vrijblijvend.
Vanaf 1 okt. de weekenden geopend, andere dagen op
afspraak.
U BENT WELKOM BIJ:
Leo en Ellen van der Weijde
16