je naar Den Haag, dan gaai dal per lijkwagen, We hebben er een keurige, van binnen vvit- gelakte lijkkist voor die telkens weer leeg te rugkomt. Zwart-witte vlag voorop. Lichten branden en plechtig gaai de lading over de openbare weg. Nog nooit meegemaakt dat Duitsers zeiden: 'Doe open die kist. Wat zit daar in?' Verwacht u dat dat ooit gebeurt?' Ze schudde haar hoofd langzaam van neen. In de stad gaal het anders. Dan komt Van Gend l oos in actie. De chauffeur rijdt bij u voor. (Al die jongens van ons verdienen een behoorlijke grijpstuiver en hebben gegaran deerd vlees op tafel!). Hij raagt waar u de kist boeken wil. U zegt: 'De keuken'. Een half uurtje later komt de slager. Die kunt u gemakkelijk herkennen, want hij heeft deze jas aan en dit hoedje op. Zonder mijn snor. Die is van mij persoonlijk. Dan lij ken we ook wat minder op elkaar. In zijn valies heeft hij een worstmolen, een hak bijl, een stel messen en zo. Zijn gereedschap dus. Trekt hij zijn jas uit dan denkt 11 met een chirurg te doen te hebben met z'n witte jas! en dal is hij feitelijk ook. Zijn wachtwoord is:'Mevrouw, hoe gaat het met de patiënt?' En dan laat u hem doorlopen. Vlak daarop komt zijn helpertje. Wat u moet doen is: voor warm water en zout zorgen. Ook dat de keuken op orde is zodat de slager vlot door kan werken. Hij maakt le verworst, hij snijdt de karbonaatjes, zorgt voor de hammen en het spek. Kortom, het is een hele slagerswinkel'. Toen ik dit alles hoorde, werd de vraag om trent zout erg begrijpelijk. Kon ik aan zout komen? Waar, anders dan in Boekelo, hadden ze zout? Wel, er lagen bergen zout bij onze haringvis sers die al sinds 1940 tot werkeloosheid ge doemd waren. En die bergen slonken, vóór de hongerwinter (Toen er aan alles gebrek was) nauwelijks. Ik moest er wél voor naar Scheveningen, waar je zo dicht aan de kust, helemaal niet ko men mocht van de Moffen: Sperrgebiel! De plaats was goeddeels afgebroken en de meeste bewoners waren weggejaagd.'Geëvacueerd' heet dat proces. Alles ten behoeve van de tank gracht dwars door stad en land, hun Atlantik- ua//.Toch woonde er nog wel een derde of zo van de oude bevolking in Scheveningen en dus was er (nog) een postkantoor. Met de directeur daarvan was ik bevriend. Omdat ik hem geholpen had aan schoenen voor zijn bestellers, wilde hij mij, bij gelegenheid, helpen aan zout Nu mochten de bestellers het Sperrgebiel wél in en uil. De tram reed nog tot halverwege de Oude Scheveningseweg, en daar, juist voorbij de Promenade, was zijn eindpunt waar een postbesteller met (een eerder ingeleverde) kof fer vóór op de bagagedrager van zijn fiets op me zou wachten. Bliksekater! wat is zout zwaar... Jan', zei Hans, 'jij komt uit een dorp in Zee land. Jij weet vast alles af van huisslacht'. Zo simpel wordt dat vastgesteld wanneer je, als kind, Chris Harthoorn of Arjaen Sanderse wel eens bezig hebt gezien met hun wreed bedrijf wanneer ze onbarmhartig hun weerloze slacht offers vermoordden; en als je bang achteruit gedeinsd was bij de lelie hitte van het brandende stro als het ge keelde beest werd geschroeid en de hoeven van de poten werden gedraaid; als je samen met alle omstanders - nieuwsgierig meekeek bij het opensnijden van de rug 0111 te zien hoe dik de speklaag wel zou zijn; als je wegslonk bij het schoonspoelen van de darmen waarin straks de 'lange woste' zou wor den geperst, terwijl je verlekkerd stond te kau wen op een rauw stuk gezouten zwoerd; en als je eindelijk! het geluk had 0111 je meester te maken van de blaas 0111 er samen met andere jongetjes mee te kunnen voetbal len. (Want wie had er toen, op zo'11 dorpje, een voetbal? Niemand toch). Maar wat weet zo'11 ventje feitelijk van slachten af? Geen steek. De werkelijkheid van de huisslacht klopte vol maakt met hei draaiboek van konstabel Van der Gaag. Tot op de minuut. Toen ik 's avonds bij hen kwam was Leiden toch een beetje in last... Ze hadden met het zou ten gezeten. De slager had gewoon, wal voch tig, poederig zout verwacht. Maar de inhoud van mijn koffer bestond uit zeer grof-korrelige zoutkristallen, groter dan bruine bonen. Daar mee kon je geen hammen of spek inwrijven. Omdat goede raad duur was, hadden ze de knoop doorgehakt en alle zout opgelost in wa ter. Een zinken babybad was gevuld met pekel. Ga je mee kijken?' Wij de vries-tuin in. Op het benedenhuis rustten twee etagewonin gen en derhalve was Hans' tuin dubbelbreed. Dat gold ook voor de lengte van het tegelpad langs de achtergevel. Daarboven liepen, over heel de lengte, de beide balkons van de bovenburen. Gewapend met een 'knijpkat' (zo heette toen een handdynamo; wat hebben we in de oorlog een plezier beleefd aan die vinding!), geduffeld en gewinterjast, gingen we het badkuipje be kijken. En waarachtig: daarin ontwaardde ik enkele bescheiden hammetjes van een aanko mend keutje, die evenals wat 'bakentjes' spek van anderhalf tot twee vingers dik, er vreed zaam in ronddreven. Asjeblieft!' zei Hans Bak, niet zonder trot se voldoening. Niet mis', vond ik maar. Waar het om gaat', zei hij, 'heb jij er notie van hoe lang dat spul in zo'n pekelbad moet blijven? Dat hoor jij als dorpsjongen toch te weten'. Wist ik veel? Het waren maar flinterdunne flankjes. Ze zouden wel sneller met zout door trokken zijn dan de zijden spek van een v ierhonderd-ponder... Ik denk', opperde ik, 'een week of drie, vier', en hoopte er een goede gok mee te doen. O.K.', zei Hans. 'Dan gaan we nu naar bin nen. Want Annie heeft echte snert. Met kluif. Ga je mee? Wie weet niet dat vrouwen mannen onrustig maken kunnen? Iedere man toch? Trouwens, alle vrouwen ook. En ze maken er 0111 verschillende reden (soms ruim) gebruik van. De reden waarom Annie Bak haaf mart veron trustte lag voor de hand. Buiten in de barre kou dreef de peperdure slacht in de pekel van het kinderbad. Niemand was er nu buiten. Behalve, natuur lijk, dieven die hun slag juist sloegen als je er het minst op verdacht was. Bij extreme kou, bijvoorbeeld. En KATTEN...! Dat ze niet eerder aan katten gedacht had!' Katten zwierven rond bij tij en zeker bij ontij. En ze hadden honger. Dat kon niet missen. Het waren trouwens toch roofdie ren. Uit op prooi... E11 DIEVEN... dieven sliepen niet. Ongetwijfeld waren er lui geweest, omwonen den wellicht, die Hans hadden zien scharrelen achter het huis. E11 Hans maar slapen. Alsof er geen groot gevaar dreigde. Hoe kon ie? Eén dief floep over de schutting en hij haal de onder je neus de buit weg... Zekér in een tijd waarin Raadsheren in de vest'iaile van de Hoge Raad, de inhoud uit eikaars zakken roof den. Een feit dat haar toevallig bekend was. Ze hoorde overigens niemand. Onverantwoord dat Hans zo slapen kon! Ze gaf er wat voor als ze zélf zo zou kunnen slapen... Dus alarmeerde ze haar bed- en echtgenoot. Steil overeind zittend in zijn lekkere, warme bed, net wakker gemaakt uit zijn eerste slaap, had Hans bat weinig trek om zijn heerlijke bed te verwisselen voor de ijskoude tuin waar het nu wel een graad of zestien zou vriezen! Katten??', zei hij kwaad en veel te luid, 'kat ten verzuipen in de pekel als ze het wagen 0111 bij dat spek te komen'. Lust jij het dan nog?' vroeg een verontruste Annie. Als alle katten uit de buurt erin verzopen zijn lust ik het nog!, loog hij. Klaar wakker nu. Maar ik niet. Als je dal maar weet! Wil je soms dat ik de wacht houd bij de kuip? W il jij je vrouw dat aandoen?' Ik doe je niks aan. Jij wil mij wat aandoen. Je wilt me laten doodvriezen in mijn eigen tuin. Mooie boel!' Je wéét dat dat niet waar is', viel ze heftig uit. 'Ik ben bezorgd. En terecht. Je kunt dat kostbare vlees niet zomaar tentoonstellen aan dieven en katten. Er moet toezicht zijn. Dat is duidelijk. Dat ik er zo over denk kun je mij niet kwalijk nemen. En wat kan ik nu tegen een stel dieven beginnen als die strakjes komen? Ik. als vrouw?' Hoe laat is het?', vroeg hij, om de kloof te overbruggen. Twintig over één'. Hans krabde in zijn verwarde haar. Wat wil je eigenlijk?', vroeg hij. Kalm 1111. Dat jij als man waakt over ons bezit. Enkele paren wollen sokken, warme pantoffels die nog net pasten, een lange onderbroek, twee truien en een colbert, een dikke wollen das en zijn dikste overjas, oorwarmers, een bontmuts en wollen wanten vermochten niet Hans te vrij waren voor de vinnige koude die hem versteende. De prachtig flonkerende sterren aan de strak ke vrieslucht, de kwartierlijke klanken van een ver carillon, aanwaaiend op een snijdende oostenwind, waren geen troost voor zijn ver kleumde voeten die hij niet echt warm durfde te stampen op de tegels uit vrees zijn boven buren te wekken. Vijftig keer linksom. Dan vijftig keer rechtsom. 11

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1985 | | pagina 11