„Een Zeeuwse schooljongen in oorlogstijd 1940-1944" cloor Drs. H. Eversdijk, lid Tweede Kamer der Saten-Generaal voor het CDA. Tijdens de tweede wereldoorlog woonden mijn ouders, mijn drie broers en ik - oudste van het vierlal - in de Maelstede. Dat is een - toen nog wat afgelegen buurtschap van het dorp kapclle. Ik hen daar „geboren en getogen" (in 1933 ge boren) en was in de tweede wereldoorlog dus een „schooljongen". De Maelstede was een straat die aan één kant bebouwd was. Alle huizen stonden vlak langs de straat en hadden „achter" langgerekte tui nen. Dat was vooral in de oorlogsjaren van be lang, de groenteboer hadden we niet nodig! Voor de „bemesting" zorgden we voor een deel zelf, want een „watercloset" kenden we niet. Als oudste zoon moest ik meestal behulpzaam zijn met het „legen van de emmer", ik had er altijd zwaar de pest aan. Die tuinen liepen dood tegen een grote ker senboomgaard. Aan de overkant van de straat stond een meidoornheg en daar achter lag weer een kersenboomgaard. Die was eigendom van de (voor ons gevoel rijke) dames De Groene, waar de toenmalige predikant van kapelle Dr. Smidt vaak kwam en waarmee Annie M. G. Smidt (z'n dochter dus) de spot dreef in haar gedicht over het schaap „Veronica". In die lijd was de kersenteelt van groot be lang rond kapelle en ik ben dan ook heel vaak als „keezewachter" opgetreden, ook al had ik op die „keezetorens" altijd hoogtevrees! Rustige gemeenschap. De bewoners van de Maelstede vormden een rustig en betrekkelijk gesloten gemeenschap je. Grote sociale verschillen waren er niet. Wel bewoonde een deel van de bewoners een „ei gen huis", maar dat leidde niet tot „sociale afstand". Ons gezin had geen eigen huis (m'n vader was „alleenverdiener") en m'n moeder zorg de voor de extra verdiensten door bessenpluk ken, peetjes verdunnen, aardappels rapen en aren lezen als de tarwe van het land was en wij schooljongens gingen vooral na schooltijd en in de vakanties „mee nae d'n boogerd". Wij „woonden" in bij Jan Lepoeter. Dat was in die dagen niet abnormaal. Het huis van Lepoeter was een oud, Zeeuws boerenhuis met een gang in het midden en aan weerszijden de kamers. Wij hadden één kamer met twee bedsteden en een „spinne", die kamer was de enige plek waar een kachel stond, en een „ach- teruus" waar een provisorisch aanrecht met kraan, een kolenhok, een fietsenbergplaats en een laddertje naar boven was. Met vier kinde ren was het toch behelpen in die kleine ruimte en ik realiseer me dat m'n moeder vooral in de winter veel heeft moeten „afzien". Vader en moeder sliepen uiteraard in de grootste bedstee. Daar sliep ook in een „krub- be" m'n jongste (in 1940 geboren) broer. De andere kinderen sliepen in de andere bedstee, totdat m'n broer die onder me komt en ik te „groot" werden en wij naar de zolder verhuis den. We leefden in die Maelstede dicht bij el kaar en de sociale controle was fors aanwezig. „Dienk om de buren", hoor ik m'n moeder nog zeggen! Vooral in voorjaar en zomer was het „ge zellig" in de buurt. Na het avondeten (we aten uiteraard 's middags „warm") zaten vooral de mannen aan de voorkant buiten te roken en te praten. De oudere kinderen ('t was een kinder rijke buurt) speelden dan ook buiten (o.a. „murpelen", (knikkeren) en de jongens vingen „roenkels" (meikevers) in de meidoornheg. Er was ook een klein buurtwinkeltje van „Mientje Glas" waar we onze „snoepcent" konden besteden. Vlak bij de school was ook zo'n winkeltje van Marie Kooman en nog een tje van familie Leendertse De rust in de buurtschap werd in mei 1940 wreed verstoord toen de oorlog daadwerkelijk over ons kwam. De Fransen komen. Toen Generaal Winkelman capituleerde, vocht Zeeland door. De oorzaak lag in het feit dat de Fransen ons te hulp kwamen. Ik zie ze nog komen. Voor m'n gevoel „donkere" ke rels in bruine uniformen. Ze trokken via onze buurt en de Postweg in de richting van het Ka naal door Zuid-Beveland en verder. Enkele da gen later lag Kapelle - en dus ook onze buurt schap - onder vuur. In de kersenboomgaard van Hugo Mol, die achter onze huizen lag, had den onze vaders een schuilkelder gebouwd. Een diep, groot gat in de grond, versterkt met pak ken stro en een flinke laag aarde er overheen. We brachten daar bange uren door en toen bet te erg werd (rond Kapelle werd fors gevoch ten, vooral tussen de Fransen en de Duitsers), werd besloten dat Kapelle zou worden geëva cueerd. Onze buurman, Arjaen Saaman, haal de de T-Ford vrachtauto van z'n bazin (de we duwe Wisse - Nijssen) en we werden ingeladen, ieder mocht slechts meenemen wat te dragen was. Je herinnert je de gekste dingen. Zo zat ik op de houten vuilnisbak, die onze buurtge noot Jan L. Eversdijk meenam. Waarom neemt iemand een vuilnisbak mee? Ik weet het tot op heden nog niet. Juist toen we door het dorp Kapelle reden, begon het schieten opnieuw, een angstig mo ment. Diepe indruk maakte op mij het feit dat in de Dijkwelsestraat de echtgenote van de hor- logier Van Willegen met twee kinderen min of meer smeekte om mee te mogen! De auto was vol, 't kon gewoon niet. We reden de zak van Zuid-Beveland in, door ons ,,'t Westende" ge noemd. Daar woonde m'n grootvader van moeders kant en daar werden we onderge bracht, dat gebied lag buiten de gevechtshandeling. M'n grootvader van vaders kant (den „ou wen Ubrecht Eversdiek", ik „heet" naar hem), wilde niet weg, hoewel hij wel een auto had. Hij was - bleek later - getuige van bajonet gevechten van man tegen man, want 't is daar rond Kapelle heel heet toegegaan. Terug naar kapelle. Toen de Fransen en het restant van de Ne derlandse troepen waren verslagen, werden we door Arjaen Saaman weer opgehaald. Inmid dels hadden ons de vreselijkste verhalen be reikt. Heel Kapelle zou in puin liggen. Achteraf viel dat mee, hoewel er wel veel schade was. Het gemeentehuis en een aantal andere wonin gen rond het Kerkplein waren afgebrand. De school stond er nog, constateerde de jeugd met enige spijt! M'n grootvader sloeg zich voor het hoofd dat hij gehoor had gegeven om z'n jacht geweren in te leveren (hij was „Koningsjager"). Die waren in het gemeentehuis opgeslagen en werden als „oud roest" onder het puin van daan gehaald, behalve... uiteraard dat ene exemplaar dat hij goed in de olie in een hou ten kist onder de grond had gestopt! Toen we op Kapelle terugkwamen was ik ge tuige van de herbegrafenis van de vele geval len Fransen, die provisorisch begraven waren op de plaats waar ze gevallen waren. Manne- nals Jan Hennes en de later in een concentra tiekamp omgekomen J. A. Mol toonden daar bij een enorme inzet en trotseerden de bezet ter door de kisten te bedekken met de Franse vlag. Een voorlopig ere-kerkhof werd aangelegd en met grote liefde en zorg verzorgd. Wij jon gens waren er getuige van hoe vlak bij onze schuilkelder een viertal Fransen werden opge graven, beelden die zich diep in de jongensgeest hebben vastgezet. Ok het inwendige van onze schuilkelder vergeet ik nooit. Bezaaid met uit rustingsstukken en... met in snippers gescheur de foto's. En dan onze huizen! De terugtrek kende troepen hadden er zeer huis gehouden. Zo was de hele „weck"voorraad van m'n moe der gebruikt en wat ze erger vond, de rest was in een hoek van het achterhuis kapot gegooid! Overal in de boomgaard van Hugo Mol (aan de achterkant) en van de dames De Groene (aan de voorkant) lagen uitrustingsstukken. M'n vriend en ik waren „stoute" verzamelaars. We brachten onze verzameling onder in een leeg, oud varkenshok. Later bleek dat we verschil lende geladen geweren en een zware mitrailleur hadden verzameld. We moesten alles inleveren en van woede hebben we toen de mitrailleur in de „Komme" gegooid (een waterplas die bij een vroegere buitenplaats hoorde). Wel heb ik heel de oorlog door een Franse helm „gekoesterd". Zeer grote indruk maakte op ons het afvoe ren van krijgsgevangenen van de Franse troe pen. Via de Maelstede en de Postweg, begeleid door Duitsers te paard en te voet werden die doodvermoeide mannen voortgedreven. In de Maelstede stond iedereen klaar met brood, melk, water, kortom met eten en drinken en telkens schoten wij jongeren uit de buurt tus sen de soldaten in om ze te voorzien, telkens weggejaagd door de Duitse militairen. Ik rea liseer me achteraf, wat een „slechterikken" ik die Duitsers vond die niet eens toestonden dat je een verslagen tegenstander een kroes water gaf! Weer naar school. Al vrij snel ging het „gewone" leven weer op gang komen. We moesten weer naar school. Maar er was wel wat veranderd. In een aantal lokalen huisde nu „de gemeente" en dus was 5

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1985 | | pagina 5