het behelpen. Naarmate de oorlog voortging en er meer Duitse militairen op Kapelle wer den gelegerd, werd ook onze school (de Open bare Lagere School aan het Kerkplein) gevor derd. De verschillende klassen werden onder gebracht in de consistorie en in de wandelkerk van de N.H. Kerk en in de afgeplakte grote eta lages van de kleding- en meubelhandel H. Blok Zonen. In de winter werden de kachels gestookt met houtblokken. De kinderen wer den dan verzocht elk wat blokken mee te ne men. Als het hout op was, wel dan ging de school uit. Ik heb dat proces enkele malen wat helpen versnellen door onderweg naar school de blokken te „verliezen", totdat m'n vader er achter kwam. Dat was een kalme man, die vrijwel nooit kwaad was, maar toen is toch de mattenklopper er aan te pas gekomen. Overi gens was de „brandstof" wel een groot pro bleem. Ik heb heel wat uurtjes aan de „zaagstoel" doorgebracht na schooltijd! Om het landen van parachutisten te voorko men werden in de lage gebieden palen geplaatst met prikkeldraad eroverheen. Heel wat fraaie laanbomen zijn toen gesneuveld, w ij verzamel den de „spaanders" voor de kachels! Tegen het einde van de oorlog kregen we weer ergens anders les, namelijk in groepjes van 5 a 6 leerlingen in de achterkamer o.a. bij meester Wisse aan de Dijkwelsestraat. Onze liefste aktiviteit was toen om enig waspoeder in de inktpotten te doen. Strafregels heb ik met m'n vriend Ko Eversdijk (geen familie) heel veel geschreven. Tenslotte, het was 1944, moesten we helemaal niet meer naar school. Overigens had je in die oorlog als schooljon gen altijd wel een reden tot schoolverzuim! Zo kwam er ook in ons dorp een V-l terecht op de bakkerij van Van der Endt en op de winkel van Brouwer. Wij stonden er met onze neus bovenop vlak nadat het gebeurd was. Ik vond dat overkomen van de V-I's overigens een zeer angstige gebeurtenis. Inkwartiering en „De Bunker". Kapelle kende, behalve de scholen, de vei ling, de gebouwen van Van der Have en „De Stove" (de meestoot"aan de Biezelingsestraat) geen echte grote gebouwen en dus werden veel militairen bij burgers ingekwartierd. Zo was onze enige „kamer" gevorderd en wij trokken met z'n allen het achterhuis in en de zolder op. Die inkwartiering in de Maeistede hield o.a. verband met het feit dat tegenover ons in de boomgaard van de dames De Groene, vlak naast het „eilandje" (restant van het slot van de Heren van de Maeistede) een forse bunker was gebouwd. Tijdens de bouw van die bun ker kwamen diverse skeletten te voorschijn, kennelijk een deel van de begraafplaats van het vroegere kasteel. De bouwers (en wij) gingen er niet eerbiedig mee om. Door die bunker was er in onze buurtschap veel militaire aktiviteiten. Vooar aan het eind van de oorlog waren „onze" Duitsers vooral oudere militairen. Een van hen, .les Hansen, had altijd een burgerpak bij zich om er van door te kunnen gaan zo gauw dat kon. We kon den goed met hem opschieten, 't Was een boer uit Sleeswijk-Holstein, vlak bij de Deense grens. Na de oorlog zocht hij weer kontakt met ons. Jarenlang heb ik daarna met hem gecor respondeerd en m'n jongste broer (in 1940 ge boren en door „vele vaders" vertroeteld) is er een keer wezen logeren. Ook waren op ons dorp „Armeniërs" gele gerd, een soort „gedwongen soldaten", die met kleine paardjes en dito wagens reden. Dat wa ren voor ons wel heel aparte mensen, die wa- icn niet ingekwartierd, maar biv akkeerden in „De Stove". We hadden er thuis één echte fanatiekeling bij, waar vooral de oudere militairen ons voor waarschuwden, want we deden uiteraard din gen die niet mochten, o.a. stiekum slachten. Geen echt gebrek. Via dat stiekum slachten kom ik nu pas op ons „eten en drinken". Echt gebrek hebben we niet geleden, al was het „menu" uiteraard niet te vergelijken met tegenwoordig. We hielden, kippen, konijnen en een varken. Omdat er niet gejaagd mocht worden, was „enige stroperij" ons niet vreemd. Die konijnen vond ik overi gens „een kruus". Want elke dag als we uit school kwamen moesten we er met de „zeekei" (sikkel) op uit om „kernieneten" te bemachti gen. Het liefst aten ze „melkriet". Daarom zaaiden m'n vriend en ik tussen de „beierbos- sen" in de boomgaard van Hugo Mol hele lap pen van dit onkruid. Het lukte redelijk. Dc slacht van die konijnen vond ik altijd wat, je hecht je aan die beesten. Ik eet nog steeds geen konijn. Het verzorgen van het varken was de taak van m'n vader, de kippen deed m'n moeder. Een groot feest was het slachten. Dan werd het varken gekeeld en daarna met stro gebrand, xodat „de zeirte" erg lekker werd. Het spek ging in een grote ton, „de stange", de ham men en de worsten in de huiskamer (trouwens onze enige kamer) aan de zolder. Een vies werk je vond ik het schoonmaken van de darmen, waar de worst in moest, met behulp van een kannetje warm water. Maar „de slacht" was altijd een feest. Achter in de tuin hadden we gedurende de winter ook enige Keulse potten staan met zuur kool en zoute bonen. Brood bakken deed m'n moeder vaak zelf, onze enige kachel was een keukenkachel met een grote oven. Die oven was toch fijn als je thuis kwam met natte voeten! Je kon dan je voeten heerlijk op het open oven deurtje laten drogen. Die kachel speelde toch een grote rol in ons da gelijks leven. Want in de tijd dat er geen elek trisch licht beschikbaar was (en kaarsen waren schaars en duur, evenalspetrolic"), zette m'n moeder het deurtje van dc kachel open en zo zaten we dan rond die „open" haard te zin gen. Wat we zongen? Schoolliedjes (op de Gro te, Stille Heide, etc.), smartlappen (Ons hutje bij de zee, Beelden uit m'n kinderjaren, In 't prëeltje, etc.) en godsdienstige liederen, voor al uit de bundel van „Jewannes" (Joh. de Heer: Er ruist langs de wolken, Eens brachten de moeders, enz.). Nee, echt gebrek leden we niet, maar onze ouders waren wel altijd bezig om voor de da gelijkse dingen te zorgen. Vooral moeder moest met vier zonen altijd „sabbelen" om ons „fat soenlijk" in de kleren te houden en schoon te houden en na de oorlog heeft ze geruime tijd zeep gehamsterd, want „je kon maar nooit", ze wist immers wat het betekende om „zonder" te zitten. We droegen uiteraard klompen, vaak ver sterkt met een stuk autoband. 7.e sleten dan niet snel, maat 'l liep rot. Verzet. Van het verzet merkte je als schooljongen niet veel. Toch staan enkele beelden nog haar scherp in m'n geheugen gegrift. Dat is in de eerste plaats het feit dat op een dag m'n vader erg vroeg thuis kwam en vertelde dat z'n v riend Jan Mol (J. A. Mol) was opgepakt. Ik heb m'n vader zelden zien huilen, maar toen deed hij het en dat vergeet je niet. Jan Mol zat in de „ondergrondse". Wij wisten dat allemaal, want hij droeg het hart op de tong en kwam wel eens bij ons kaarten. Wij jongeren luistet den dan achter dc bedsteedeuren ademloos. Hij bracht ook altijd „ondergrondse klantjes" mee en ook foto's van het Koninklijk Huis. Die be waarden we aan de achterkant van enkele in gelijste bijbelse platen die boven de bedsleedeu- ren hingen. Eén van die foto's (Juliana met dc kleine Beatrix) bewaar ik nog steeds. Jan Mol was o.a. betrokken bi j een „vlucht lijn" en werd verraden door een Duitser die zich als deserteur voordeeden die hulp vroeg. Geen van z'n makkers heeft hij verraden en di verse mensen haalden verlicht adem. Hi j is om gebracht in één van de beruchtste concentra tiekampen. Zelfs nu nog praat m'n moeder (m'n vader is helaas te jong overleden) regelmatig over hem. Een andere indruk makende gebeurtenis was hoewel die niets met het verzet te maken had het feit dat ook uit Kapelle een aantal ion- ge mannen naar Duitsland moest om daar te gaan werken. Ze werden met paard en wagen opgehaald met hun schaarse bagage! I atet (veel later) heeft één van hen (Joh. Burger) mij zijn ervaringen verteld, hij is tot in de Sovjet unie gekomen! Natuurlijk deden wij ook wel eens gekke din gen om te laten merken dat we een hekel aan de bezetters hadden. Zo liepen m'n jongere broer Adri en ik een keer samen naar school toen een Duitse officier ons te paard passeet- de. Uit volle borst riep m'n broer toen: „Rot mof". Ik schrok me een ongeluk, want ik was de oudste thuis en moest dus v oor hem „zot gen". Ik heb hem enorm snel mee getrokken een poortje in en ben achter de huizen langs weggeslopen. De Duitse officier zal er wellicht om geglimlacht hebben en gewoon zijn dooi- gereden. Thuis kreeg ik „op m'n mieter", ik had beter moeten opletten! I)e bevrijding. Dolle dinsdag herinner ik me nog vrij goed. Grote onrust maakte zich van de Duitsers en NSB-ers (die er toch nog heel wat w aren op Ka pelle) meester en met de gekste voertuigen ver trokken ze. De vader van één van m'n vrien den „vertrok" ook. Toen hij later na de be vrijding - op een open vrachtautootje (zo'n personenauto, door de helft gezaagd en daar op een vrachtautobak gebouwd) Kapelle werd binnengereden, was er jnis een „koopdag" (openbare verkoping) aan de gang. Hij werd werkelijk vreselijk uitgejouwd en is in feite nooit meer echt geaccepteerd in de gemeenschap. Ik herinner me nog de discussies toen op de Jongelingsvereniging de vraag gesteld werd: „Wat moet je doen als je naast hem in de kerk komt te zitten en het Wilhelmus wordt gezon gen?" Ik ben zelf later „gewoon goed" met hem geworden en heb aan de familie eigenlijk al leen maar goede herinneringen, maar toch! De bevrijding kwam eind oktober 1944. Weer kwam Kapelle onder vuur te liggen. We hadden nu geen schuilkelder gebouwd, want overal in de Maeistede hadden de Duitsers zich in de schuttersputten, vooral rond de bunker, ingegraven. We zaten dagen lang in dc kelder van „Bure Leu", zo'n oude gewelfde boercu- kelder. Als de granaten overkwamen, telden we af. Op den duur konden we vrij aardig vaststel len of de ghranaat v lak bii of verder af insloeg. 6

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1985 | | pagina 6