Als penningmeester trad in de beginjaren
Norbert Eggermond op, gevolgd door de be
heerders Benteijn, Brevet en laatstelijk onder
de compagnie, Daniël Benteijn, griffier-
ontvanger te Uzendijke.
De eigenaren bouwden in de polder een ka
pitale boerderij, waar de werktuigen en paar
den in werden gezet. Verder was er een grote
schapenstal en een herberg, genaamd ,,Het Pa
viljoen". Dit gebouw, dat op een verhoogd deel
in de schorren stond, was oorspronkelijk be
doeld als verblijfplaats voor de Belgische ei
genaren tijdens hun jachtpartijen, hoewel niet
uitgesloten is, dat ze hun intrek namen op de
boerderij bij de kastelein.
De vruchten werden in de zomer ,,te velde"
verkocht en brachten meestal hoge prijzen op.
De kopers kwamen uit de naaste omgeving en
vooral uit het noordelijk deel van Vlaanderen.
Onder de mom dat de eigenaren hun produk-
ten naar huis (in België) transporteerden, wer
den de hoge invoerrechten door de kopers van
de vruchten, met de valse" papier, ontlopen.
Alleen de afstanden waren nogal eens een pro
bleem voor serieuze Belgische kopers, vandaar
dat het polderbestuur een voorstel van de Bier-
vlietse gemeenteraad een keiweg aan te leggen
vanuit Biervliet aansluitend op de weg
Boeckhoute-Watervliet, nabij de Maagd van
Gent, volmondig ondersteunde in 1872 (3). Om
diezelfde reden verleende het bestuur van de
Paulinapolder 100.- subsidie voor de aan
leg van een brug in de Elisabethpolder „voor
het publiek verkeer van personen, paarden en
wagens met de nieuw bedijkte polder in de
Braakman" (bedoeld wordt de Koninginnepol-
der, bedijkt 1893 (4).
Rolin Huppolyic, Staatsman
Grondbezit.
Tot de eeuwwisseling bleef de polder in be
zit van de nazaten die de Compagnie-Pussemier
vormden. Onder het bewind van deze heren zijn
er veel dingen gebeurd die wellicht altijd een
gesloten boek zullen blijven vormen, omdat
over deze periode het archeil' momenteel niet
voorhanden is. Slechts enkele verslagen, uit
gezonderd de verslagen van de jaarvergaderin
gen die in Middelburg moeten berusten in het
Rijksarchief, maar moeilijk vindbaar zijn, lich
ten ons enigszins over deze periode in. In het
verslag van de vergadering, gehouden op 19 de
cember 1888 ten huize van dijkgraaf Brevet te
IJzendijke, lezen we dat de volgende eigena
ren deel uit maken van de compagnie: August
Lippens, burgemeester van Gent, familie
Kerckhove de Denterghem, Norbert Egger-
mont, mr. Mast, advocaat te Gent, Adolf de
Meulemeester, advocaat te Gent, familie Pus-
semier en familie Pottelsberghe de la Potterie.
Ook de aandelen waren nog in gelijke verhou
ding onderling in de families der bedijkers.
Zoals gezegd moet rond 1900 de compagnie
zijn opgeheven en het grondbezit te koop zijn
aangeboden. In de polderlasten van 1902/03
komen we dan nieuwe eigenaren tegen, zoals
Philippus van Dixhoorn (Axel): 21.65 ha, Frans
van Floeve (Axel): 32.92 ha, J. A. van Rompu
(Terneuzen): 18.44 ha en Krijn Tol, wonende
in de Paulinapolder: 56.62 ha.
I)e uitwatering.
Zoals gemeld, werd er tijdens de inpoldering
een gezamenlijk afwateringssysteem ontworpen
voor de Thomaes- en Paulinapolder, respectie
velijk 74 en 226 ha groot. Via de Hoofdplaat
polder kwam het water in de Westerschelde.
De Paulinapolder, het verst verwijderd van de
uitwateringssluis te Hoofdplaat, kreeg al snel
problemen met het oppervlaktewater. Deson
danks wilden in 1858 de eigenaren niet toetre
den tot een gemeenschappelijke regeling van de
Biervlietse polders (5). Dit in tegenstelling tot
de Hoofdplaatpolder. De uitwateringsproble
men bleven dus. In de herfst van 1879 wordt
er serieus gedacht twee stalen buizen door de
dijk naar de Elisabethpolder te leggen, uitko
mend in de inlaag van de polder (1868). De
Paulinapolder zou dan in het vervolg lozen in
de Thomaes- én Elisabethpolder, maar deze
plannen kwamen niet verder dan de ontwerp
fase. Opl2 december van dat jaar kwamen na
melijk de voorstellen in de poldervergadering
der ingelanden Elisabethpolder, eventueel zou
ook de Thomaespolder kunnen sueren in de in
laag tegen ƒ0.50 per ha, maar het voorstel werd
met 13 stemmen tegen 1 stem verworpen.
Het gevolg was dat de Paulinapolder zelf
besloot een uitwateringssluis, enige tientallen
meters ten noorden van de inlaag, te laten bou
wen. Aannemer was Dignus Bolier C.zn. uit
Rilland-Bath voor de som van 7.225.-. In
de sluis werden eb- en vloeddeuren gemaakt,
waardoor een nog groter deel van de Paulina
polder te lijden kreeg van verzilting.
Het noordelijk deel, waar de boerderij van
Krijn Tol lag, was een laag deel van de pol
der. Immers via dit deel vond de uitwatering
naar de Thomaespolder plaats. Voor Tol was
dit aanleiding in 1914 een verzoek te richten
tot het polderbestuur een 8 pk waterbema-
lingspontp te mogen plaatsen, lozend in dc
sloot langs de zeedijk. Hierop ging het polder
bestuur echter niet in.
Tijdens de verhoging van de zeedijken in
1979 verdween deze sluis uit 1881 en werd de
Paulinapolder opgenomen in het ontwaterings-
gebied van Nol Zeven, waardoor bijna de oor
spronkelijke situatie van 1845 werd hersteld:
nu echter efficiënter. Twee jaar later werd een
stuw geplaatst tussen de Elisabeth- en Pauli
napolder, ongeveer op dezelfde plaats waar een
eeuw tevoren de twee stalen buizen waren
geprojecteerd!
Ontgrondingen.
Het hele gebied van Hoofdplaat tot in dc
Braakman kende in de vorige eeuw enorme ont
grondingen: dijkvallen en oeverafschuivingen.
Zag de situatie er voor de Hoofdplaatpolder
rond 1820 en de Thomaespolder rond 1880 ern
stig uit, voor de Paulinapolder was dat rond
1890 het geval.
Op 4 oktober 1888 vraagt de Paulinapolder
bij Gedeputeerde Staten de Thomaespolder ca-
lamiteus te verklaren, dit tot beider behoud.
Intussen was de scheidingsdijk tot een veilig peil
opgehoogd. Een week later adviseerde de
Hoofdplaatse waterbouwkundige J. Kooreman
Joh.zn., in dienst bij de Hoofdplaat-,
Thomaes- en Paulinapolder, de inmiddels ver
hoogde scheidi ngsdij k nogmaals te verhogen
en de daarin liggende sluis dicht te metselen met
het oog op een mogelijke inundatie van de Tho
maespolder. In maart van dat jaar was hier
over een lengte van 700 a 800 meter een belang
rijk grondverlies ontstaan. In 1889 werd begon
nen in de Thomaespolder een inlaag te leggen.
Na de dijkval van 6 juni 1891 werd die inlaag-
dijk waterkerend.
In een brief van Gedeputeerde Staten, geda
teerd 21 september 1888, wordt voor de ont
gronding van de Hoofdplaatpolder het zuid
waarts oprukken van de zandbank de „Lage
Springer" als oorzaak aangewezen. Grote
boosdoener daarvoor was het in westelijke rich
ting verplaatsen van de hoofdstroomgeul het
„Pas van Neuzen".
26