S c
O t.
h
Langs de weg III.
Daar aangekomen gaf hij opdracht de beide
herbergen te omsingelen en te doorzoeken. In
'De Helm' vond men inderdaad het moordwa
pen. Op het laatste nippertje wisten een aan
tal samenzweerders, waar
onder Slatius, uit 'Het Zotje' te ontsnappen.
Ken onaangeroerde kan bier.
Na verloop van tijd werden de andere samen
zweerders gevangen genomen en berecht. Blijk
baar had de beraamde moordaanslag op het
.la, - Daar stond ze!
Daar, waar de A5 uit Amsterdam komt om
naar Haarlem te gaan.
Een vrij kort rokje. Een wolk van brandend
rood haar. Een plunjezak zo zwaar als een ou
derwetse baal kunstmest.
Ze stak haar duim op. Kennelijk het verzoek
om mee te mogen rijden. 'Liften' is dat na de
oorlog gaan heten. Met onze beperkte ver
voersmogelijkheden, toen, was in het platge
brande en gebombardeerde Europa het liften
een populaire en doeltreffende methode gewor
den om, waar dan ook, te komen. En nu, mei-
juni 1952, was het liften heel gewoon. Iedereen
deed het; iedereen gaf een lilt. Zo hulpvaar
dig kon je toen nog zijn.
Daar stond ze dus de lifster en ik stopte en
wachtte tot ze met haar loodzware plunjezak
bij de Citroen gekomen zou zijn.
Het portier rechts hield ik al open; kom maar
op met je bagage!
Een vrij diepe mannenstem vroeg, in het En-
volk grote indruk gemaakt en de nieuwsgierig
heid opgewekt. Enkele samenzweerders had
den in de Amsterdamse gevangenis zo'n be
kijks, dat men er een toegangsprijs van een
schelling (ongeveer zes stuivers) ging heffen ten
bate van de armenkas, wat een belangrijk be
drag opbracht!
Maurits, die Slatius het meest van alle sa
menzweerders haatte, was er op gebrand hem
op te sporen. Maar Slatius slaagde er in het
langst uit handen van de schout te blijven. Ver
momd als boer bereikt hij via Amsterdam,
Harlingen en Groningen Drente. Daar wil hij
de grens oversteken om de vrijstad Lingen in
Hannover te bereiken, waar hij vrij is. Het was
hem bijna gelukt, als hij op het laatste ogen
blik zijn koelbloedigheid niet had verloren. Wat
was het geval?
Aangekomen in het Drentse Rolde stapte
Slatius met een stuk brood onder de arm en een
breedgerande hoed diep over het hoofd een her
berg binnen. In de herberg zaten om het vuur
enige ruiters, die uit Coevorden kwamen om
een geldeonvooi te beschermen, dat uit Gro
ningen werd verwacht. Slatius ging in een hoek
zitten en bestelde een kan bier. Hij was uite
raard niet op de hoogte van hun opdracht. De
soldaten maakten zich na enige tijd zorgen om
dat het zo lang duurde voordat het geldeon
vooi arriveerde. Dan hoort Slatius één van de
mannen zeggen dat er mogelijk 'een aanslag'
is gepleegd. Er zwerft zoveel verdacht volk
langs de wegen! Slatius slaat de schrik 0111 het
hart. Toen de soldaten naar buiten gingen om
te kijken of er nog niets te zien was, stond Sla
tius snel op, betaalde en verdween door de ach
terdeur. Zijn kan bier was onaangeroerd.
Dit vreemde gedrag wekte argwaan. De her
bergier waarschuwde de soldaten die Slatius
aanhielden en zijn naam vroegen. Hij weiger
de zijn naam te noemen. Daarom werd hij ge
vangen gehouden. Via Zwolle werd hij naar
gels, of ik naar Haarlem moest, 't Was ken
nelijk geen zij maar een hij.
Geen meisje, maar een jonge Schot.
Geen rokje, maar een kilt.
We reden weer en ik vroeg waar hij eigen
lijk naar toe meost. Ik bedoelde, waar ergens
in Haarlem. Want ik moest tóch naar huis. In
Overveen. Tot mijn verbazing antwoordde hij:
'Helsinki. Ik ben op weg naar de Olympische
Spelen'.
'Heel dat eind liftend? Van Schotland naar
Finland?' vroeg ik ongelovig.
Dat was inderdaad zijn voornemen.
Om de reis te bekorten was hij in Hoek van
Holland ons land binnen gekomen want hij wil
de zijn route via Haarlem nemen. In de
.lansstraat daar, had hij vrienden wonen. Daar
kon hij logeren.
-o-
We stopten in de .lansstraat bij het opgege
Amsterdam gebracht. Daar herkende men hem
onmiddellijk. Als beloning ontvingen de sol
daten gezamenlijk het voor die dagen niet ge
ringe bedrag van vierduizend gulden.
Op 6 mei 1623 werd Slatius in Den Haag ont
hoofd. Velen verwonderden zich er over, dat
hij op het schavot nog niets van zijn brutali
teit had verloren. 'Sig naar 't volk keerende,
zeide hij: Eerlyke vrome burgers, hier siet gy
dien Henricus Slatius, naar wiens bloed men
so lang gedorst heeft'. De predikant, die voor
hem bidden wilde, wees hij af, zeggende, zelf
te zullen bidden, maar men kon niet merken
dat hij 't deed. Zijn stoffelijk overschot werd
op een rad aan de Rijkswijkse weg gelegd. Het
hoofd, op een staak, daarboven gezet. Zijn we
duwe slaagde na veel moeite er in het lichaam
weg te halen en in Warmond te begraven. Daar
vond de uit het Zeeuwse Oosterland afkomstige
Henricus Slatius zijn laatste rustplaats.
Literatuur:
Algra, A. en H., Dispereert niel, twintig eeuwen historie van
de Nederlanden, deel 2. p. 77-78, Franeker, 1983.
Blok, P. Geschiedenis van het Nederlandse volk, deel 2.
Blonk, A. en Wijbenga, D.. Langs oude paden, deel I, p.
296-299, Groningen, 1955.
Capelle. L. A.. Een samenzweerder uil Oosterland. In: De Zie-
rikzeesehe Nieuwsbode, februari 1979.
Doctor, C., Reportage uit de Gids voor Bleiswijk. december
1962.
Rotterdam, A., Zion's roem en sterkte, deel I, ooi woord, p.
87-91.
Van Veen, J. S., Slatius als predikant van Herveld, Archief voor
Nederlandse Kerkgeschiedenis, Nieuwe serie, deel XV.
ven nummer. Beleefdheidshalve wachtte ik
even om te zien of alles volgens zijn plan ver
liep. Dat bleek niet zo te zijn. Op zijn herhaal
delijk bellen ging de deur niet open. Nog op
geen kiertje en ik had hem weer in de auto ge
nomen. Compleet met plunjezak. En was zo
gek om hem mee naar huis te nemen. Dan zou
hij bij ons wel een hapje kunnen meeéten en
dan zouden we wel verder zien. Er was ook nog
een Jeugdherberg in Noord.
-0-
Hij was een even kieskeurig eter als een on
derhoudend prater.
Hij heette Donald.
'Duck', zei Peter, onze jongste.
Hij lachte voluit.
Neen, hij was een McKeechie. De laatste telg
van een Schots geslacht. Een Hooglander.
McKeechie Sr., zijn vader had voor hem, Do
nald, zijn enige zoon, speciaal de tartan
Schotse ruit) laten weven in de kleuren van
zijn eeuwenoude elan, waarvan hij en Donald
nog de enige clansmen waren. Niemand anders
ter wereld dan zij tweeën hadden zo'n Schotse
ruit. De tartans waren het ijknterk van een
geslacht.
Kennelijk ging hij er prat op.
Ja, hij kon, zoals iedere echte Schot, uit de
verte al zien met welk soort Schot hij te doen
had, als zij hun kilt droegen. Met een McLu-
han, een McNeile, een McPherson, een Mac-
kay.... hij kende vrijwel alle clans aan hun kilts
of stropdassen.
b