Spoorzoeken naar middeleeuwse kreekresten op de voormalige Zeeuwse eilanden Vervolg In een vorig artikel gaf ik u een overzicht en een nadere beschrijving van een aantal middeleeuwse kreekresten, zoals die heden ten dage te vinden zijn op Schouwen, Dui- veland, St. Philipsland en Tholen. Dat over zicht zal thans worden voortgezet en beslo ten met een beschrijving van de middeleeuw se kreekresten, die het Zuidbevelandse land schap van vandaag nog mede helpen bepalen. Kreekresten op Zuid-Beveland. Het Schenge - Goessediep. Er is een tijd geweest dat de Westerschel- de en de Oosterschelde met elkaar in open verbinding stonden door de Welzinge, de Lemmer en het Veersegat. Vanuit het zui delijke deel van het Veersegat liep de Zuid- vliet oostwaarts, terwijl vanuit de Lemmer, het Schenge eveneens oostwaarts liep. Zuid- vliet en Schenge liepen ongeveer evenwijdig aan elkaar. Tussen beide stromen in lag het eiland WolfaartsdijkHongersdijk. Ter hoogte van de haven van Goes ging het Schenge over in het Goessediep, dat ter hoogte van het dorpje Kattendijke in verbin ding stond met de Oosterschelde. In een oorkonde uit het jaar 976 is al spra ke van de Zuider-Zuidvliet. Misschien - zo veronderstelt de historicus dr. C. Dekker - wordt daarmee het Schenge bedoeld. Hij vermoedt tevens dat zowel de Zuidvliet als het Schenge oorspronkelijk twee onbeteke nende kreken zijn geweest, die na de stor men in de 1 le en 12e eeuw, sterk in omvang toenamen. Vooral voor een plaats als Arnemuiden was de vaarweg door het Schenge van grote betekenis. Via de Welzinge en de Lemmer bereikten de zeeschepen de rede, waar het soms een drukte van belang was. Uitgaan de en binnenkomende schepen passeerden el kaar op de hoek van Rammekens. Van dat beeld tracht onder meer de schulder Justus de Verwer een indruk te geven. De goederen die in Arnemuiden van over zee werden aangevoerd, werden gelost op langs de rede aanwezige hoofden, om daar na in binnenschepen te worden overgeladen. Die voerden de goederen via Zuidvliet of Schenge af naar diverse bestemmingen. Vooral omstreeks 1370 heerste in Arnemui den een grote bedrijvigheid van schepen, zo wel zee- als binnenvaartschepen. Nog in het begin van de 16e eeuw lagen de schepen er soms drie rijen dik op de rede. Zoals reeds werd vermeld lagen langs de wal een aantal hoofden ten behoeve van de overslag van goederen, die namen droegen als Berghsche-, Goesche- en Zierikzeesche hoofd. Tegen het einde van de 17e eeuw toen het vaarwater naar Arnemuiden sterk begon te verdrogen, was het met de aan- en afvoer van de goederenstroom van overzee gedaan. Zoals op zoveel andere plaatsen in Zee land het geval was, begon tenslotte ook in de randgebieden van het Schenge een verlan- dingsproces op gang te komen. Zo ontston den in de loop der jaren een aantal polders, waarvan de Goese polder er een is. Deze pol der werd reeds voor 1331 bedijkt. Vele eeu wen later, n.l. in 1847, werd in het Schen- gegebied de laatste polder bedijkt. Terecht noemde men deze polder de Schengepolder. Goes, dat voor zijn verbinding te water uit sluitend op Schenge en Goesediep was aan gewezen, kreeg in 1809 een rechtstreekse Scheepvaart bij Rammekens. Justus de Verwer. Amsterdam. 1625-na 1684. Zee- en binnenschepen op de rede van Arnemuiden. Duidelijk zijn de diverse hoofden te zien. Uit: Beschrijvinghe van alle Needer-Landen. Kopergravure uit ca. 1570. 23

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1986 | | pagina 23