Boeken We waren het opgewonden, druk praten de en vlot gesticulerende Fransmannetje voor een poosje kwijt. ,,Toch best aardig," meende Carolien. „Verschrikkelijk aardig," gaf ik volmon dig toe. „Mede dankzij onze Frangois zo Frans als het maar zijn kan. En dat moet je dat zien!" „DAT" was een emaille plaat op één van de dubbele deuren van onze kamer, die we lazen, terwijl de chasseur uitnodigend de an dere deur openhield. In deze kamer logeerde in de nacht van toen op toen in het jaar 18?? Paus VROME NAAM nr. de zoveelste. „Gostermanne!" zei Carolien. Neen, beduusd waren we er niet van. We stonden alleen maar wat vreemd te kijken en ik begreep nu pas wat er in de keuken be disseld werd en wat La Chambre du Pape beduidde. Dat was het dus: de kamer van de Paus. De belangstelling van Carolien ging in de voornaamste plaats uit naar de handbrede strookjes Brabants-bont, die geen zweem waren van vitrages, laat staan van overgor dijnen. Van privacy was er zelfs geen flauw spoor; de vensters keken uit op een inpan dige bijzonder leuke) tuin, die ingesloten was door gevels van twee, drie hoog met overal ramen, waarachter zij nog veel meer slaapkamers vermoedde. „Zou die paus hiervoor in zijn blootje heen en weer gelopen hebben?" vroeg ze mijn oordeel. „Die lopen niet in hun blootje, want dat hebben ze niet." Mijn aandacht was in beslaggenomen door een joekel van een mahoniehouten le dikant met een hemel. Alles mammoetfor maat. In het bed kon je gemakkelijk met zijn vieren naast elkaar liggen; het bed van de paus. Waarschijnlijk was hij in zijn tijd een erg omvangrijk persoon. Een walvis van wat handzame afmetingen kon er zonder al te veel moeite in ter ruste gelegd worden. En dan was er tegen een wand nog een bed. Zo maar een gewoon bed, dat opviel door zijn bescheiden afmetingen. „Was dat voor zijn huishoudster, voor een kardinaal of voor iemand anders?" wil de Carolien wel weten. Een vraag waarop we nimmer het antwoord zouden weten. Hoe dan ook, overgordijnen of niet, oli fantenledikant of niet, we hadden een goe de kamer. De kamer van een Paus. Van een vernederd man, die door Napoleon naar Fontainebleau was gecommandeerd om aan te horen wat de keizer, een superschoft der geschiedenis, met hem en zijn kerkgenoot schap voor had. Het diner was al even verrassend als de enorme garage en als onze kamer. Dat is te zeggen, niet zozeer de cuisine, maar de sfeer van het restaurant. De cuisine was gewoon goed. Frankrijk is een behoudend land en dat geldt gelukkig in de eerste plaats voor de Franse keuken. Ook hier: zonder meer goed. Maar niet voor niets heette het hotel LA POSTE. Want als herinnering aan vervlo gen tijden toen de postkoetsen er nog pleisterden, zag je hier en daar ruiven langs de wanden, paardetuig, zwepen en dergelij ke attributen waar men nu overal zo zuinig op is. Maar er kwam, zo scheen het, een di ligence met donderende vaart dwars door de muur het restaurant ingereden. Neen, paar den waren er niet voor gespannen en de boom was omhoog geslagen. Dat wel; maar de voorwielen en de bok en het eerste deel van het koetswerk kwamen het vertrek in- gedaverd en dienden een uitnemend doel: het was alles ingericht als wijnrek. Eerbiedwaardige wijnen gingen schuil in flessen, zo besneeuwd met het stof van ve le, vele jaren, dat je de etiketten niet meer lezen kon. En dat je niet de euvele moed op bracht, om zo eens langs je neus weg, naar de prijzen te informeren. Nu was dat ook niet nodig. Want de gargon die ons ging be dienen, zei spontaan dat de wijn van het huis was; een halve liter per persoon. Onzentwege kon de postkoets verder da veren en trachten het oude, antieke keuken- gerief dat hier en daar aan de wanden hing, te missen in zijn vaart. Wij hadden het onze. Gar?on, staat daar zo maar. Laten wa daaraan niet te haastig voorbij gaan. Zeker, qua kelner onderscheidde hij zich ternauwernood of helemaal niet van zijn gemiddelde Europese kollega's: behulp zaam, voorkomend, beleefd, blij met het die nende vak dat hij tot zijn beroep had ge maakt. Maar hier stond niet een bedienaar naast ons in pinguin-camouflage van diep zwart en kraakhelder wit, neen, zó zijn er duizenden. Maar deze hier, van LA POSTE, zoals zijn vakgenoten in het restaurant, was van een gans andere signatuur. Hij was, zo te zien, een tijdgenoot van wij len de paus die eens op „onze" kamer gesla pen had. Wat zeg ik? Hij was nog een eeuw of zo op de Napoleontische tijd achterop. Een mouwloos wambuis, zwart met een fijn rood streepje, een platte kanten kraag over zijn schouders, kanten lubben aan de pol sen van zijn Bordeaux-rood hemd, een kuit broek van dezelfde stof als zijn buis, rode kousen die het Franse nationale voetbalteam niet misstaan zouden hebben, zwarte Moliè res met kloeke gespen. Na het eten kregen we dus onze instruk- tie van M. Frangois Chevalier over de Cir que de Navacelles. We luisterden en konver- seerden een beetje, zeiden morgen naar die plek te gaan. We waren moe. We waren loom. De tweede fles witte Bourgogne had wei nig meer te bieden. We waren slaperig. En bedankten de voorkomende, hulpvaar dige Fransman om aanstalten te maken ons gezamenlijk in te passen in het bed van een reus, waar eens een kerkvorst in geslapen had. En hoopten: wel te rusten. Vlaamse verhalen na 1965, samengesteld door Paul de Wispe- laer, 480 blz., Manteau, Antwerpen (prijs niet meer na te gaan). Wie een bloemlezing voor zich krijgt ('n kloek boek van zo'n bijna 500 bladzijden) wordt het genoegen ontnomen om zélf in de wereld van het boek te neuzen, te speuren, te ontdekken, geamuseerd te worden; zelfs wordt het ergeren hem goeddeels ontzegd. Want dat alles is al voor rekening van de sa mensteller gekomen die zich daarbij, uiter aard, danig in de kaarten van zijn voorlief des laat kijken. Een eerste algemene opmerking t.a.v. dit boek zij, dat de verhalen vaak (te) cru zijn; te gemeenzaam en een enkel soms te plat - indien niet op het liederlijke af. Wellicht heb ben we dan te maken met wat puberaal on vermogen dat nog op rijping wacht. Voorts mag er meer gehoorzaamd worden aan de Nederlandse spraakkunst; te voete uit Boon); gaan statten (ww) (Michels) alsmaar, nu ja. De invloed van de Nederlandse cultuur is gering, tenzij daarvoor met Amsterdams Peil moet doorgaan. De bijdrage van Mireille Cottenjé is tref fend. Zo ook die van Leo Pleysier waar (toch nog eens) liefde en eerbied voor ouders blijkt. Jef Geeraerts steekt boven allen uit en is bijna aangrijpend. Een aanmoedi gingsprijs voor Daniël Robberechts is zeker op z'n plaats. Er zijn nogal wat auteurs die geen blijk geven te beseffen dat Liefde nog een extra achter de hand heeft: het comple ment sex. Zou ik de bundel zelf kiezen als koper? Ik heb mijn twijfels. Ksm. 30

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland Magazine / Veerse Meer Gids | 1986 | | pagina 30