86
Zeeland zal hetbij het eind van dit betoog geheel
ophelderen.
Nu ben ik aan de apologieen nn zult gij het wel
meer met mij eens wordenhoewel gij als gij vrienden
van goed rond zijt, toch niet geheel van mij verschil
len zult bij het vorige.
Er zijn dan menschen, die vijanden zijn van rond
borstigheid, of ze ten minste nooit vertoonen. Ik be
doel hier geene schijnheilige huichelaars; want die zijn
te regt beneden alle kritiek; ook niet dezulken, wieu
vrees of achlerhoudenheid is aangeboren. Want het is
hunne schuld nietals zij niet rond durven of kunnen
wezen. Hoewel zij niet kwaad zijn, daar zij ook geen mis
bruik maken van eens anders rondheid kunnen zij in de
zamenlcving nog al eens zeer ongevallig zijn; want zwij
gende kan men zich wel amuserendoch dan zoek ik
hun gezelschap nieten amuseer mij ook in mij zeiven.
Zij zijn echter nog veel beter, dan dezulken, die altijd
zeggen rond te spreken,en daardoor gegronden twijlel
willen voorkomen die veel beloven en weinig doen
die rond spreken en niet rond handelen. Doch er is
ook onderscheid in die zwijgers. Er zijn menschen,die
wel mede spreken maar altijd zóó voorzigligzóó af
gemeten en dat bij kleinigheden als ol er land en
kerk aan hing. Zij hebben zoo vele zijpaden en achter
deuren dat men ze gedurig kwijt is, en, even als de
vogelswegvliegen al men denkt ze te hebben; of zij