28
Natuur en JNaarheidwat zijt gij?
Wat zijt gij in 't gebied des schoonen
Wat zijt gij in de Poëzij
Wat beeld zal ons uw trekken toonen
Yoorwaar! niet dat is die Natuur,
Niet dat de Waarheid die wij prijzen, e*
Wat ieders oog in ieder uur
Op 's aardrijks schouwplaats ziet verrijzen.
Al wat geschiedt in eenig oord
Zij zonder keus niet zaamgegrcpen
Daar zelfs ons geen juweel bekoort
Dan door des kunstnaars hand geslepen.
Netn wat Natuur den schilder toont
Als waardig om het af te malen
Dat is 'twat moeite en arbeid loont
En daarmeë zal hij lof behalen.
De zuivre smaak is hem ten gids
Als hij Natuur naar 't leven teekent
En der Bevalligheden trits
Zal nooitals hij in verwen sprekend
Hetgeen hij zag met waarheid maalt
Yol walging 't oog ter zijde wenden.
't Is schoon al wat zijn' geest bepaalt,
Ook zelfs het schouwspel der ellenden
Want wat ons jammren doet op aard'
Dat weet hij in een kleed te wikklen
Waarin 't slechts zachte ontroering baart
Om ons tot weldoen aan te prikkien.