30 In't edel worstelperk der kunst: Zijn vinding moet den stempel dragen Natuur en Waarheid dat in gunst Uwe oogen op hem nederzagen Of al de speling van 't vernuft Wordt ijdel droombeeld van een' dwazen llic bij zijn maglloos pogen suft, Eu toch het menschdom wil verbazen. Hij zoekt vergeefs met Dedalus Op aangeschoten wiek te stijgen En 't vreeslijk lot van Icarus Zal hij weldra ten loon verkrijgen. Aldus ook stootte Phaëton Uit hem te hooge sfeer, ter neder, Toen liij de paarden van de Zon Zocht met een handnog zwak en teeder Te mennen langs de steile baan. De vaart verbijstert ras zijn zinnen. Te laat bejammert hij zijn' waan, llij valt van uit de hemeltinnen Daar hem de bliksem van Jupijn Ter nedert slingert in de golven En die een Godheid wilde zijn, Wordt in liet schuimend nat bedolven. De stervling jage nooit naar meer Dan 't geen zijn krachten kunnen dragen! Zij winnen meestal spot voor eer Die vóór zij wikken alles wagen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1837 | | pagina 108