>~y
Q§jjaw{j«m<nb< t^inbervrciaq.
«wtvivmviiMiiuviu$viiAviu
VIVIVH/IVI Viw
Al kus en Bebtha door liefde slechts één
Bezaten een knaapje zoo aardig als kleen
Een jongske van ruim drie paar jaren.
Hoe inniglijk dier was alexis die zoon
Als de eenige spruitdie zijn ga hem ten loon
Der huwelijkstrouwe mogt baren.
Al had ook alexis noch titels noch gond
Al had hem 't fortuin geen paleizen gebouwd
Al moest hij voor t noodige zorgen
Het eerlijke brooddat hij won smaakt hem goed;
Des avonds herdacht hij den dag welgemoed
En sluimerde zacht tot den morgen.
Een vierde vermeerderde nog zijn gezin:
Ziju deugdzame Yader ook woont bij hem in,
Zoo grijs reeds van kruin als van dagen.
De heide des zoons zij voorzag in den nood
Diens Ouden, en deelde het daaglijksche brood
Met hem en zijne ovrige magen.