>~y Q§jjaw{j«m<nb< t^inbervrciaq. «wtvivmviiMiiuviu$viiAviu VIVIVH/IVI Viw Al kus en Bebtha door liefde slechts één Bezaten een knaapje zoo aardig als kleen Een jongske van ruim drie paar jaren. Hoe inniglijk dier was alexis die zoon Als de eenige spruitdie zijn ga hem ten loon Der huwelijkstrouwe mogt baren. Al had ook alexis noch titels noch gond Al had hem 't fortuin geen paleizen gebouwd Al moest hij voor t noodige zorgen Het eerlijke brooddat hij won smaakt hem goed; Des avonds herdacht hij den dag welgemoed En sluimerde zacht tot den morgen. Een vierde vermeerderde nog zijn gezin: Ziju deugdzame Yader ook woont bij hem in, Zoo grijs reeds van kruin als van dagen. De heide des zoons zij voorzag in den nood Diens Ouden, en deelde het daaglijksche brood Met hem en zijne ovrige magen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1837 | | pagina 149