102
Z.
Het zou aau u staan om te bewijzen dat wij met
uit bet genoemde beginsel handelen waar wij achter
ljjk schijnen. Doch deze moeijelijke en onbesliste kwestie
onzer dagenwil ik liefst laten rusten. Wij zouden
dan te diep dat heiligdom moeten binnengaanwaarin
de meeste men&chen ons niet willen yolgen en terwijl
de mannen der voorwaartschezoo wel als acliterwaart-
sche beweging meestal van den drempelgelijk onlangs
zeer naïf werd uitgedrukt, naar binnen gluren of door
de yensters zien zullen wij maar ongemerkt voorbijgaan.
Ik wil echter dan wel eens even stilstaan en achterwaarts
zien als gij dit geen teruggaan noemt. Doch uit het
verledene kunnen wij veel leeren. Ik wil hiermede my
verweren tegen uwe laatste aantijging, en durf, in 'tal-
gemeen die gehechtheid aan het oude legen over de
verlichting en beschaving onzer eeuw in mijne bescher
ming nemen, altijd echter een' blik in het jongst ver
ledene slaandeonze eeuw telt toch al eemge ston en.
Weet het dan, o vreemdeling! dat gehechtheid aan et
oude onze steun is, doch ik bedoel liet beproefde oude.
Men noemt in onze dagen het nieuwe wel eens oud
en het menschelijke goddelijk en dat doen juist die
overdreven ij veraars voor liet zoogenaamde oudeen god
delijke, die wel het oude terugroepenmaar met navo -
gen en menigmaal misvormen. Dit verdedig ik met.