0^ c{ cjcfufilucj Hoe vergenoegdlioe wel te vrecn Mag ik mijn hut bewonen De ware rust en zaligheèn Omringen geene troonen. Geen wroeging moordt of knaagt mijn hart Mijn ziel is in geen zorg yerward Yan groote Staatsbelangen. Maar hier in dit zoo yreedzaam oord Zong ik door geene ramp gestoord Mijn' yrolijke gezangen. Hier smaak ik een yolmaakte vreugd Wat zou mijn wolzijn storen Het heil der hagelblanke deugd Zal steeds mijn ziel bekoren. De stad en haar gewoel ontvlugt Mag ik in deje frissche lucht Een y rij en adem halen. De Zou yerrees ik zie haar gloed Ik juich haar vrolijk te gemoel: Hoe blinken hare stralen

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1837 | | pagina 196