119 'k Ifoor rnoMEEi kaar uchtendlied Op schelle toonen zingen Hoe zachtjes ruischt die zilvren vliet Bij de ochtendschemeringen Dan vlij ik mij in 't somher boscli Up 't paveljoen van welig mos Dan stort ik vreugdetranen. Zoo slijt ik vastder rust gewijd Mijn' aangenamen levenstijd: Niets doet mijn heilzon tanen. Mijn ziel bedoelt gcene eer of pracht 'k Leef stil en wel te vreden En daar ik de ondeugd diep veracht Zoek ik een ander Eden. Ik smake met mijn Bedvriendin Het heilig zoel der ware min Met steeds vernieuwd genoegen. Wijk onspoed, van mijn' woning af! Be vreugd verzelt mij tot aan 't graf. Bevrijd van angstig zwoegen. J. BELLiM

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1837 | | pagina 197