122 Vermits hij maanden lang, door 't kille water zweeft, En staag in al dien tijd den mond gesloten heeft. Wanneer op lange reis de spijze is gaan ontbreken En 't karavanen-volk van honger haast bezweken, Dan wordt het Kemeldier uit nood wel eens geslagt En geelt dan door zij n vleesch zij n' meester weder kracht. Men zegt, dat even dus voor zieke, zwakke magen. Die, door de koortse zwak geen' vaste spijs verdragen Een goede Kikkerbout den zieken wel gedijdt En van de koortse zelfs een lijder soms bevrijdt. Be Kemel is wel grooteen hoofd-dier dezer aarde De Kikker is wel klein en schijnt gering van waarde; Doch niets is groot of klein dan bij gelijkenis Zoo is de Kikker groot bij 't geen nog kleiner is. Wat dient er meer gezehj k en weet niet meer te maken Gezellen! 'k schei er af, en moet 't gelijken staken: Ik laat voor hooger geest een beter vergelijk Waar voor ik metter daad dan graag de vlagge strijk. Wij Groenen, mogen vrij zelfs van den Kemel leeren (Ook zal een' hooger geest de lesse niet outeereu) Hoe 't groen en grootst verstand het best zijn pligt vervult: Als Kemel zacht van aard als Kemel in geduld.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1837 | | pagina 206