H ^pceft» onevens* Als Titan met zijn gouden wagen Des morgens aan den Hemel staat Dan kan geen kracht diens loop vertragen Die rustloos 't eigen spoor steeds gaat. Met pracht en majesteit verschijnende aan de kimmen, Zien we op 't geteekend pad hem telkens hooger klimmen, Tot hij van zeegnen moede in 't vale westen daalt. Dan is zijn glans verbleekt en uitgedoofd zijn luister, En 't korts bepurperd veld gehuld in nevlig duister Is met den sombren tint van smart en rouw bemaald. Dit is het zigtbaar beeld door wolken vaak bedekt Hoe 's levens zon zich spoedt en rustloos voorwaarts trekt. Ook Zij in 's levens vaagmoog' hoog en heerlijk blin ken Nooit keeit zij van den grens van waar haar' oorsprong vliet Maar jaagt met volle,vaart (waar al haar glans verschiet) Naar 't veld der eeuwigheidwaarin wij nederzinken. Ons aardsch bestaan is kortmaar heeft een hoogen prijs Doe met dien schat dan winstgebruik o mensch hom wijs Sirjanslund. j. w. ermeriss.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1837 | | pagina 213