H ^pceft» onevens*
Als Titan met zijn gouden wagen
Des morgens aan den Hemel staat
Dan kan geen kracht diens loop vertragen
Die rustloos 't eigen spoor steeds gaat.
Met pracht en majesteit verschijnende aan de kimmen,
Zien we op 't geteekend pad hem telkens hooger klimmen,
Tot hij van zeegnen moede in 't vale westen daalt.
Dan is zijn glans verbleekt en uitgedoofd zijn luister,
En 't korts bepurperd veld gehuld in nevlig duister
Is met den sombren tint van smart en rouw bemaald.
Dit is het zigtbaar beeld door wolken vaak bedekt
Hoe 's levens zon zich spoedt en rustloos voorwaarts trekt.
Ook Zij in 's levens vaagmoog' hoog en heerlijk blin
ken
Nooit keeit zij van den grens van waar haar' oorsprong
vliet
Maar jaagt met volle,vaart (waar al haar glans verschiet)
Naar 't veld der eeuwigheidwaarin wij nederzinken.
Ons aardsch bestaan is kortmaar heeft een hoogen prijs
Doe met dien schat dan winstgebruik o mensch hom
wijs
Sirjanslund. j. w. ermeriss.