132
volgende jaar in Zeeland,om ran daar naar Spanje te
vertrekken waar hij begeerig was zijne laatste lerens
jaren in de nabijheid ran het Klooster ran Sint Just
in Extramadura in stille rust en afzondering door
te brengen.
Hij vertoefde eenige dagen te Flissingen om cenen
gunstigen wind tot zijn vertrek af te wachten, en had
aldaar in de voornaamste herberg de Bijekorf genaamd
zijnen intrek genomen.
Daar bejegende den Torst eene omstandigheid die
hem duidelijk leerde hoe weinig de Vorsten en Grooten
der aarde op hunne dienaars kunnen rekenenals
hunne magt en grootheid aan het dalen is.
Op zekeren avond ontving de Keizer bij zich seldius,
Gezant van zijnen broeder eerdikasd met wien hij
zich zoo lang onderhield dat het reeds laat in den
nacht geworden was.
Toen zij nu zouden scheiden heeft de Keizer met
een schelletje geklonken opdat eenige van de liofdie-
naars komen zouden om siidius uitlelichtenmaar
niemand hoorde de een sliep de ander was uitge
gaan zoodat de Keizer eindelijk zelf de kandelaar in
de hand nam en seldius de trappen aflichtte.
Toen deze zulks echter, uit eerbied voor den Keizer,
trachtte afteweren sprak hem de Torst deze merk
waardige woorden toe:
Behoud o seldius dit tot eene gedachtenis dat