144 Vermeerderde ook mijn* zielesmart. In enge muren opgesloten Ben ik van 't buitenheil verstooten Een heilzoo dierbaar aan mijn hart. ïfu kwelt een heir van bange zorgen Mijn jong gemoed, voor dat de morgen Met pracht aan de Oosterkimmen blaauwt Tot dat de zon haar laatste stralen Op 't sluimrcnd aardrijk neer doet dalen, Eu de avond zoete geuren dauwt. Zoo kruipt een rupsje vrij van kommer, Schoon langzaam voortin 't groenend lommer, Maar naauw vliegt het als vlinder lieën Of duizend dreigende gevaren Ziet hel aan zijne zijde waren, Die rustloos woelen onder een. Hier ziet mijn oog een pad van rozen, Die zoellijk geuren, lieflijk bloozen, Maar 't eind loopt in den afgrond uit. Ginds rijst een reeks van hooge bergen VYier steile paden moeite vergen Maar 't eind loopt op genoegen uit. Gelukkig voor mijn jeugdig harte Gelukkig voor mijn zielesmarte Zoo ik het moeilijkst pad verkies Enwat mij op deze aard bejegen' dei nn M.' Sta De Zijl ke] du zoi lioi wa

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1837 | | pagina 230