145 't Zij God mij rampen schenke of zegen, De deugd nooit uit liet oog verlies Dan kan geen noodlot me immer deren Geen leed mijn moed ooit overheeren Want wie de deugd mint boven al Slaat schoon des werelds pijlers kraken En sidderend huil val genaken Wat vlammen de afgrond brake pal. En is de middag van mijn leven Met leed bewolktmet ramp omgeven Ja, zij hij steeds met smart belaan; Dan zal mijn avond als die morgen, Ontheven zijn van bange zorgen En voeren zoele geuren aan. Bij het onderwijs in de latijnsche taal, trof hij den destijds even verdienstelijken Jongeling als nu hooggeschatten Volksvertegenwoordiger Jonkheer M. m. w. be joïge Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van Nederlandals kampgenoot aan. Deze, ouder en meergevorderd, dan bauta, gaf aan zijnen leerlust een', zoo mogelijk, nog grooter prik kel daar hij zich voornam zijne vermogens ver dubbeld te zullen inspannen tot dat het hem gelukt zoude zijn gelijken tred met zijnen letterstrijder te houden. En, inderdaad, hij bereikte dat doeldoch waarheidsliefde zoo welals de zuchtom een trek

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1837 | | pagina 231