151 j aan de godsdienst ran Jezus die zijne bravo Ouders 1 hem van kindsbeen af hadden leeren kennen als de u eenigo ware bron van onberouwde lovensvreugde en r van onverstoorbaar geluk voor dit en een volgend leven r eerde en diende hij zijnen Schepperin de dagen zijner a Jongelingschap volstandig en getrouw. r Hoezeer schoon en welgevormd van ligchaam,en den schat der gezondheid ongestoord genietendemaakte hij zich echter vroeg gemeenzaam met de gedachte aan den dood. Meermalen wat zeg ik ja zoo menigwerf ge waagde hij in zijne gedichten van de broosheid en kort stondigheid des levens en van onze uitzigten in de eeuwigheid dat men zonder het tegendeel te weten zou vermoed hebben dat lrij daartoe was geleid door een zwak en ziekelijk ligcliaam Buitengewoon vroeg met de verleiding der wereld en de aanlokselen van den wellust bekend was hij tegen dezelve steeds op zijne hoede, en vonden dezelve in zijnen reinen,gods- dienstigen zin ecnen onoverwinnelijke!! bestrijder. Wie met hem omging, dien waarschuwde hij trouwhartig, om zijne daden en wandel onbesmet te bewaren en J wie daarvan afweek dien ontzegde hij zijnen omgang. Het kan niet bevreemdendat hij ,die zoo hoogen prijs )r stelde op reinheid van hart in anderendezelve bovenal gaarne aantrof bij zijne naauwsle betrekkingen, met jg name bij zijne Zusterlijke Vriendin, voor welke hij de fd warmste broederliefde koesterde. Als een bewijs daar-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1837 | | pagina 237