Doch latertoen zich 't vaderland Ontworstelde aan den slavenband Toen Spanjes dwingland eed en volksregt dorst vergeten Toen zag 't geweld in eiken Zeenw Een heren onbedwingbren leeuw Die eerbied wekte bij 't verbrijzlen van zijn keten. Waar prangde ooit Neerland bange nood Waar de edle Zeeuw geen redding bood? Waar vloog hij niet ter hulp bij 't klimmen der gevaren? Tuig Leyden! tuig! door 't oorlogslot Gemarteldwas 't niet held eoisot Die zegepraalde op storm, op Spanjes magt en baren? In spijt zelfs van den tragen vloed Droeg Zeelands forsche heldenstoet De kielen over 't land; die stoute daad bekoorde Gods englen; de Almagt was voldaan: Hoog bruiste 't nat, de vloot zeilde aan, Straks week de hongerdooddie Ley deus dappren moorde. Gods liefde had aan 't woest geweld Des trotschen vijands perk gesteld Hij dreef de Spanjaards weg van Leydens veege wallen: Misleid door waanbedwelmd door schrik Hoorde elk van hun in 't oogcnblik Dat Leydens muur bezweek de krijgsklaroenen schallen

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1837 | | pagina 79