waardige vader! Neen! mijn oudsle broeder Coslijn,
de bevelhebber des legers. Nu verwonderde zich
de Priester nog meeren het. leed eenige oogenblikken
eer het van wederzijden tot eene verklaring kwam. Wij
moeien verhalen wat gedurende zijne afwezigheid op
het slot was voorgevallen.
De eerwaardige Ambrosius kon nog naauwelijks
twee uren op weg zijn geweest, toen eraan de slotpoort
lievig geklopt werd. Schoon men zich niet kon vleijen,
dat de Priester reeds teruggekeerd ware deed dit klop
pen echter de edele familie op nieuw zweven tusschen
hoop en vreeze. De poort werd geopend en eene oude
vrouw Irad haastig binnen. Zij leunde op eenen stok
en verzocht den Ridder Arent dadelijk te spreken.
Deze ging tot haar met de vraag, wie zij ware en welke
boodschap haar herwaarts voerde.
«Haemstod e», antwoordde zij met eene schorre slem,
hijgende van vermoeidheid, «ik heb u iets te zeggen,
dat ik alleen in tegenwoordigheid van alle uwe bloed
verwantendie thans op dit slot zijn, openbaren mag.
«Maar wie zijt gij vroeg andermaal de Ridder.
«Dat zult gij hierna vernemen,» hernam zij. Arent
was genoodzaaktaan haar verlangen te voldoen. Het
wilde en woeste voorkomen der oude hare bevende
stem en beslissende toon maaklo op hem eenen diepen
indruk, en geenen minderen op de vrouwen, tot welke
hij haar geleidde.