61
te zoeken, maar maagdelijke schaamte weérhield haar;
te meeryermils zij bij kalmer nadenkenzich moest
verzekerd houden dat deze het wel zoude hebben mede
gedeeld indien hem iets van des Jonkers lot ware ter
oore gekomen. Hijgende van angstschoot haar op eens
een denkbeeld in dat zich aanstonds van hare geheels
ziel meester maakte. Zij bedacht zich eenige oogenblik-
ken verliet stil de legerstede zonder dat haar zusje
Goedele in haren gerusten slaap werd gestoord;
ijlings sloeg zij een kleed om en beproefde met lang
zame voorzigligheid de zware deur van haar vertrek te
openen zonder zich te verraden. Maar krakend schoof
deze over de herren en do maagd vreesde voor te veel
geruchttoen zij zich door éénen ruk eenen weg baande
naar den langen gang te midden van welken haar
slaapvertrek zich bevond. Aan de eene zijde van dezen
gang geleidde een smalle wenteltrap naar den ooslelijken
toren des kasteels waar haar oom heer Arent, zich
op dit oogenblik bevond ten einde van daar uittezien
naar de benden die men wistdat zich hier en daar
in de bosschen hadden verscholen en op roof loerden.
Maria sloop zacht naar de andere zijde van den gang,
die haar in een portaal bragthetwelk door eene
kleinemeestal openstaande deur gemeenschap had
met den trap, door welken men in het ruime voorhuis
kwam. Yan hier ging zij naar een klein vertrek, waar
zij hoopte, den ouden Maarten te zullen vinden. De