Eli door het wiegend loofdak strooit De zon haar glansals gouden vonken Op 't gras met jong gebloemt getooid. De leeuwrik hangt op donzen wieken De nachtegaaldie harten boeit Fluit d' onnavolgbren toon des weemoeds Of, waar zijn zangtoon rollend vloeit, Daar viert hij 't feest der minnende onschuld Daar 't moedervogel Ij e vol moed En liefdrijk onder 't koestrend borstje In de eitjes 't wriemlend leven voedt. Langs heuveltop en vruchlbre dalen Weêrgalmt het duizeudslemmig lied Der zangersen 't gekir der duiven. Do zwanen dartlen in dcu vliet. Zij plassen spelend in het water Nog korts versteenddaar 't zelfde nat In zonnegloed als parcldropplcn Nu over hals en vlerken spat. De vruchtboomop wiens dorre takken (Nog korts met ijs en sneeuw bevracht) Do dood zich legerde is herboren En praalt met frisschc bloesempracht. De duizend duizend lentebloemen, Wier kleurgemengel wellust biedt, Bebalsemeu de lucht met geuren

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1838 | | pagina 157