124 Geen fijne, looze huichlaars streken Zijn in zi|n brave ziel geprent; De deugd alleen in schijn te preken Is aan zijn hart gansch onbekend. Hij ziet in eiken mensch zijn' broeder; In ieder Christen zijnen vrind; Als schapen van denzelfden Hoeder, Wordt iedereen door hein bemind. Grootmoedig, zonder tegen strijden, Draagt hij het leed dat hem hier treft Terwijl het ondermaansclie l^den Zijn geest tot hooger orden heft. 0 ja, hij steunt op God, zijn' Yader. Al wat die doetis wel gedaan Die is zijn troostzijn' hulp, zijn rader Hoe 't hier op aarde hem moog' gaan. Zoo rustig glijdt zijn gansche leven Als 't beekje langs zijne oevers voort Datdoor den Zephijr voortgedreven De matte wandlaar ruischcn hoort. Zoo rustig glijdt zijn gansche leven Tot dat de dood zijne oogen sluit En tot zijn zielvan 't stof ontheven Ten hemel klimtdoor niets gestuit.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1838 | | pagina 202