DE ARME MAN IN DEN WINTER. X-VV*VWVVaWV\WWiV<V*v;Wi«aVa*V\alVNiV»VVWVWk*SVVa>WV» Neen, geen oogst bekroont mijn landen, En geen Tee bezet mijn stal. Arme! weet gij, wie uw panden Hoeden en verzorgen zal Teistrend giert de wind langs d'akker, Die met sneeuw is overkleed. Ach, voor kommer word ik wakker, Die van niets, dan rampspoed weet. Yan wie weelde kent verlaten, Zie 'k geen deernis mij betoond. 't Is als of de menschen haten, Wie in rieten kluisjes woont. Schoon geen vuur mij mag verwarmen, En geen turf gloeit in mijn' schouw Toch schijnt niemand zich te erbarmen Om mijn dierbaar kroost en vrouw. Als, bij mijn gezin gezeten, Ik mijn lotsdeel gadesla, Mij yan. ieder zie vergeten, En ik daar zoo hooploos sta

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1838 | | pagina 253