6 Maar schoon geen slaafsche vrees het hart der Cesars ooit vermande Het was toch nimmer hunne hand, die 't Godendom verbande. Zij vierden Nehalennia met al de Zeeuwsche Goden, En menig Romer is om troost tot hun altaar gevloden. Dit tuigen nog metaal en steenbewaard in Domburgs muren. De faam van Nehalennia zal de eeuwigheid verduren Maar wie verschijnt uit oost en noord En vlijt alom zich neer Wie dringt de Saliërs al voort, En vestigt zich als heer Wie is het, die van Zeelands strand Gedurig steekt in zee, Alomme plundert, moordt en brandt, Gestaag tot vechten ree Het is het messenvoerend volk, Hetgeen men Saksen noemt, Geducht op land en waterkolk En door zijn' moed beroemd. 't Heeft Zeelands kusten overdekt, En woont aan 't Vlaamsche strand. Zie, hoe de Saliër vertrekt, Nu hem de Saks verbant Maar 't wetboek, dat hij medevoert, Wordt aller Franken wet, Daar volk bij volk zich zamensnoert En 't Roomsch gebied verplet.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1838 | | pagina 76