'X/ v/ 29 opvolgende Graven en alle zijne tijdgenooten te bewij zen, dat hij nimmer van deze overweldiging van graaf Floris vooraf kennis had gedragen veel min daaraan medepligtig was. En zoude men dan aan het enkele verhaal van Melis Stoke die zelve zegt: «Als ie ver stond aan Geeraerts tale» (waaruit men zou moeten opmaken, dat hij in persoon die belijdenis van Yelzen had aangehoord, maar het blijkt later, dat die beken tenis naar Dordrecht is overgebragt, gelijk die door eenen klerk was aangeteekend en dat eerst daaruit door Stoke die bijzonderheden omtrent den aanslag ontleend zijn, dio hij hier en elders mededeeltzoude menzeg ik aan dit enkele verhaal van heigeen een ander hem zeide dat Geraert van Yelzen gesproken had zulk een gewigt hechten dat noch het vroegere noch het latere gedrag, noch het karakter van Renesse een man van doghenden en grooter trouwe deze vlekvermogtuit te wisschen? Ik geloof het niet,en zie dus geenerlei reden, om Jan van Renesse testellen onder de edelendie tegen Floris zamenspandenof zelfs onder die genen, die den aanslag, willens en wetens, stilzwijgende gedoogden. Groot was de verwarringdie na des Graven dood in deze landen heerschte niet, omdat men het oneens was omtrent zijnen opvolger want algemeen erkende men dat zijn zoon Jan ,die in Engeland was opgevoed en zich te Londen bevondhem in het graafschap ver-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1839 | | pagina 119