overig, dan op nieuw daarloe de gelegenheid te zoeken.
Sints het begin der maand Augustus 1299 had hij daar
toe alle moeite aangewend en beproefde op den 24 dier
maand een laatste middelhetwelk hierin bestond, dat
hij,in eenen brief, in het Charterboek, pag. 605 en 606
te -vinden, «aan de beide graven van Holland en Hene-
«gouwen, of aan eenen derzclve bij overlijden des an-
deren alsmede aan derzclver goede waarheid, en aan
alle goede lieden uitgenomen diegenedie men ter
«waarheid bewijzen konde, zijne openbare vijanden te
zijn aanbood dat zij indien zij van dien tijd tot
«Paschen 1300 toe', eenig bewijs vonden, dat hij met
«raad of daad schuldig was geweest aan de gevangenis
«of dood van graaf Floris T, hij zulks met lijf en goed
«zoude ontgelden biedende hij aan dat tot borgen zijner
onschuld zich verbinden zouden heer Henriküurg-
graaf van Leidenheer Gerard van Egmond ridders;
Geeraard lieer van Yoorne, Burggraaf van Zeeland,
«Niklaas van Putten, Tonis van der Ylicte, en Willem
«den Gouwen, Knapenbij welken zich in een onder
sschrift nog voegden zijne broeders Henrik en Costyn
«van Renesse, die op verbeurte van hun lijf en goed,
borg voor hem bleven.«(66) Yrcemd moge hetschijnen
dat deze brief, in het slot van welken alle borgen een
parig verzekerden dat zij denzelven met hunne zegelen
«bezegeld hadden, uit hangende gemeen met het zegel
«van lieer Jan van Renesse,» toch wordt aangehaald