83 Stijg op mijn roetHoe zwelgt <le vrije blik De schoonheid in van 't onbeperkt verschiet Wat achtbre rustwat kalme waardigheid Wat diepe stilte! -4 Slechts verneemt mijn oor Bij pozen soms 't geblaf des trouwen honds Op de afgelegen hoeve of 't luid gekrijsch Der afgezworven meeuw om 't nest bezorgd. Doch luister 't is eentoonig golfgebruis Der verre zee dat aan de harmonij Der hoorbre stilte een' diepen grondtoon schenkt. Bruis voort, rol aan, en beuk het zuchtend strand Met bergenzwaarte o donderende zee! Uw golfgewoel uw dompig dof geklots Dat hier uit wijde verte in 't ruim versterft Schenkt aan mijn ziel weemoedig vreugdgenot. Ja, stille plek, die thans mijn schreden draagt, Gij zijt mij 't beeld van 't vaderland der rust! Ook daar welligt verneemt de ontboeide ziel Aran ver nog soms 't gewoel der levenszee Maar 't stoort niet haar verheven kalmte meer 0 vast gestarnt'dat aan den lieldren boog Van 't meer en meer verdonkrend luchtgewelf Reeds vriendlij k blinkt! 't is of ge een stillen wenk, Een onbestemdmaar zalig voorgevoel Dier grootsche rust mij in den boezem zendt Maar slechts nog voorgevoel! - de strjjd der deugd Moet nog volstreên; de taak nog afgewerkt.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1839 | | pagina 177