te nemen doch de kinderpokken beschouwt men als cene bijzondere, door God onmiddelijk toegezondene, plaagtegen welke men geene voorbehoedmiddelen in acht nemen mag. Zóó ook beschouwen velen nog het ouweder als een bijzonder blijk van Gods bezoekend alvermogen tegen 't welk voorzorgen van beveiliging ongeoorloofd enecne vergrijping tegen de Almagt zijn, en dit, veelal in de jeugd ingezogen, vooroordeel is zeer moeijelijk uitte roeijen. Yoormaals toch werd wel eens in de scholen aan de jeugd ingeprentdat het onweder een bewijs was van Gods ongenoegen over der kinderen stoutheid. Is het wonder, dat zoodanig een averegtsch denkbeeld ook in lateren leeftijd zijne kracht behoudt Eene poging dus om het tegendeel te bewijzen zoude hier of daar nog doel kunnen treffen. De electrieke- ofzoo men wilde bliksemstof behoort zoo wel tot de instandhouding der inrigting onzer aarde als elke andere natuurkracht. Wij vinden haar overal werkzaam hoe zeer niet zoo hevig als bij den bliksem. Zij is bij den regen, bij den sneeuw, bij den hagel,bij den storinja zelfs bij het schoonst en helderst lucht gestel als er geen wolkje aan den hemel isvindt men haar in de lucht aanwezig: even zeer is zij niet slechts op bijzondere plaatsen maar over de geheele aarde altijd werkzaam en het is zeker niet te veel gezegddat er geen dag voorbij gaatop welken het niet in het een of

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1839 | | pagina 185