105 Doch tic glimp van vergenoegen en van zielerust, die op het gelaat zich vertoonde, was niet, dan een masker, hetgeen hij die het droegvermoeid van zorgeninspan ning en onrnst, telken avond aflegde en wie hem dan op zijne eenzame legerstede had kunnen beschouwen zoude angst en schrik op dat anders zoo effen gelaat gelezen hebben. Daar lag dan de overal als zoo gelukkig geprezene moedig gerekende heer Woiïert vas Bobsse- iejt vajv dek Yeue, gekweld en ter prooi aan angstige gewaarwordingen die de droombeelden in den slaap nog schrikwekkender maakten: zoo verging liet hem schier telken nacht. Te midden zijner grootheid, werd hij gekweld doorzijn gewetendat de feestmaaltijden en de begoochelingen van ijdele pracht en weelde wei bij dagekonden doen insluimerenmaar datin de uren van afzondering en van noodige rust, te vreessclijker ontwaakte. Zoo verhaalt men lag heer Woifert op eenen nacht, tijdens het later verblijf van graaf Jajt op zijn kas teel Zandenburgdoor eenen zwaren slaap bedwelmd stuiptrekkend op zijn rustbed toen hij met een luiden gil plotseling ontwaakte. Zijne haren waren te berge gere zen; zijne oogen, wijd open gesperdblikten met onbe schrijfelijke angst in het rondzijne uitgespreide handen schenen zich tot verwering uitgestrekt te hebben; alles was stil en doodsch in het vertrekeen in een verwijder den hoek brandend lamplichlje deed alleenzijn onschul-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1839 | | pagina 201