Ill De luit heeftlangs de rozenpaden Mijn vroegren loop getrouw verzeld Haar dankt mijn ziel alleen 't verzaden Des hongers die met woest geweld De borst doorpriemthet bloed doet koken Der zielin Tollen gloed ontstoken Niets minder aanbiedtdan der Engelen genot Wanneer ze in de eeuw'ge Paradijzen, Met louter hemelvalden Ongeziene prijzen En siddrend van gevoelzich buigen voor hun God. HelaasverzadingZoo ze ons streelde Ze is 't droombeeld van een ijdlen waan Ach! wat dit hart zich ooit verbeelde Een nieuwe honger drijft ons aan. Het hertaan 's jagers pijl ontweken Zoekt laafnis aan de koele beeken Het blusebt den vlammendheeten dorst Een feller jager vliegt het tegen En met de zeekre speer doorregen Vérsmacht hetafgetobd van eigen bloed bemorst. Zal dat dan ;t loon zijn van ons lijden Die eindeloze boezempijn Neen broeders neenna ?t moedig strijden Zal schooner kroon ons erfdeel zijn. Aan 7t worstlen van den strijd ontkomen Zal 't vloeien van de levens-stroomen Het lied der hooger harmonij De dorst der ziele laaf'nis geven En wij op hechter vlerk geheven

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1839 | | pagina 207