112
Naar de eeuw'ge bron der wijsheid zweven,
In 't eindeloos volmaakte leven
Gij zijt mijn waarborg Poësy
U wijdt dit hart zijn citherklanken
Door uw verheffend vuur geblaakt
U glimmen de eigen dichtvuur-spranken,
Die ge eenmaal in mijn borst ontstaakt.
die de wonden kunt verzachten
Der menschheid nieuwe levenskrachten
Herademing verkwikking schenkt
Die gift van Gods gena gedaald uit hooger kringen
's Profeten zang doorvlamt en 't juub'lend Ilallel-zingen
Tan 't groot Verlossingslied der zaal'ge hemelingen
En, eens volmaakt genot, met levend water drenkt
Het maat'loos palmenwoud aan Gihons zilvren vloeden
Zag l.amech's droeven zoon naar 's Vaders tenten spoeden,
Vermoeid en lijdende naar ziel en lichaam. Wreed
En somber was zijn lot. Het hartdoorsnijdend leed
Had op zijn schoon gelaat reeds al te diepe voren
Geploegd. Hij ging en blikte in stil gepeins verloren
Op 't vaderlijk gebied dat langs een heuvlen rij
Zich machtig uitbreidde aan des Gihons overzij.
Reeds drong hem 't wild gejoel in 't oor de dolle vreugde
Die God ten hoon 't gezin van Lamechs tent verheugde.
Daar klonk de hamerslagdie 't pas gevonden staal
Tot wapens smeedde ruw bewrochten 't hard metaal
Voor moord en krijgen scherpte om Enos vrome neven
Zijn dartlende overmacht en bloeddorst prijs te geven.