113 Hij naauw verbonden aan 't geslacht dier eed'len zag Uit 's vaders woningen den jammerrollen dag Hun opgaan. Ach! Zijn liefde en godsvrucht had slechts beden Maar ijdelaangewend om 't stugge hart te kneden Tot zachtheid die het bloed des broederstams ontziet Het wreedst van d'ouden vloek in 's eendrachts armontvliedt Enin vereend geluk de ballingschap der aarde Zoo naamloos hard misschien verhoogt tot Edens waarde. Niet dat zijn' arm de kracht ontbrak zijn ziel de moed: Zijn vuist had vaak de kudde in sterken kamp behoed IVanneer de felle beer van Arbats donkre bergen Met brullend wangeluid zijn waakzaamhëid kwam tergen; En menig leeuwenvachtzijn schoudren opgelaan Getuigde van zijn sterkte en fiere heldendaan. Maar mogt zijn knods op 't kroost van zijne vaad'ren woeden? Zijn arm door broederslacht het erf van Enos hoeden Of, strijdend voor de maagd, hem dierbaar ais zijn ziel, Den broeder zien vergaan die voor zijn slagen viel Ja t vaderlijke huis verzaakt zijn God en zeden De wrevel groeit er op de godsvrucht ligt vertreden En haast klimt wrok en haaten boosheid tot den top Haast slingert 's hemels wraak haar bliksems op den kop Der Godvergeet'nen Ja mijn oog zal 't zien Hij nadert De morgen die den schat des toorns bij een vergadert En neerploft op een kroost van onverlaten. God! o Tader van een volk dat met uw rechten spot Mijn God! zie neder en verzacht mijn boezem-smarte Ik stemde in 't woeden niet, dat uw' gerichten tartte; Ik heb uit Ada's monddie dierbre niets dan deugd Dan vreze Gods gehoord in 't groeien van mijn jeugd;

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1839 | | pagina 209