mm
I
116
Zoo spreekt hij en Taart op en duizend duizend koorcm
Doen in hun maatgeluid het lied der zege hooren
't Verwijdert zich al ver en verder, Jubal vangt
Geen enklen galm meer op hoe vurig ook verlangd.
De daag'raad bloosde airede en deed de sterren bleeken
En Jubal rees verkwiktverhemeldzorgen weeken
De toekomst was hem licht en vreugde en harmonij
Zijn donker wee vond hoop en de aarde Poësy
Neen 't is geen aardsche kunstwanneer de stoute vingeren
Daar hupplen langs de snaar en 't vrolijk toonen slingeren
De zielen opheft en het leed des tijds verbant
Bij 't lisplen van de hoop die 't beter Vaderland
Ons aanwijst in 't verschiet- Neen't zijn geen menschen-vonde
Die weedom klagen doen van 't leed der bange stonden
In 't kweelend zanggesuis dat ziel en zinnen boeit
Terwijl een dankbre traan 't meelijdend oog ontvloeit
Als 't lied der heil'ge min met vrees en hoop gemengeld
De zaal ge handen om geliefde harten strengelt
Of, wen een stouter snaar aan 't dreunen der bazuin
Zich huwtde zegepraal des overwinnaars kruin
Met frissche lauw'ren tooitwanneer hij 't bloedend wapen
Aan God en de eer gewijdde rust der vree leert slapen
Terug gekeerd van 't woên van 't daav'rend oorlogsveld
Waar langs de Vorst des doods ontzachlijk heèn gesneld
Den vijand van de rust der volken weg deed vlieden
Een oogst van krijgers maait in 't vruchtloos weerstand bieden.
Wii
Toei
Wie
Op
Wie
Als
Of,
Van
Het
Des
0!
Het
Of i
Die
Jeza
Dat
Ja!
Gij
Des
Gij
Gij
Zoo
Ach
Gee
Dat
En
Gec
Dat
Geei
Dat