117 Wie dwong aan Mozes harp de zegetoonen af Toen Pharo's heervaart zonk in 't vratig golvengraf? Wie leerde aan Israëlop ongekende wijzen Op Sions heilgen top den God van Abram prijzen Wie gaf de zangstem aan, die 't hart tot treuren dwingt, Als 't eenzaam Engedi van Davids rouw weerklinkt Uf, wen de fiere toon der opgewekte snaren Tan Davids zoon weergalmt? De God der legerscharen Het oor leent aan de klacht van 't fel getroffen hart Des lijders wreed getroostwegkrimpende in zijn smart 0! zegt me hoort ge in 't lied der oude Profecijen Het nietig rollen slechts van aardsche melodijen *eren Of is 't de kolen-gloed van 't vlekloos troon-altaar ren Die opbruischt in den zang van Juda's harpenaar Jezaia's ziel in vuur en vlammen op doet stijgen Dat aarde en hemel zelfs voor zijne donders zwijgen onde j Ja! hooger ligt uw wieg dan de aarde, Poësy! Gij zijt de gift eens Gods! De barre woestenij Des levens schept uw hand tot meer bewoonbre streeken! Jd Gij roept de vreugde weer, aan 's pelgrims oog ontweken, Gij kroost der Englen! Ach! de hope zinkt in 't niet, Zoo uw verheven arm geen hulp geen heulsap biedt Achzoek bij 't koel verstand de naauw beperkte rede enGeen vonk van geestdriftgeen gevoel van boezemvrede Dat opgaat naar omhoog dat naar zijn oorsprong tracht En van een rijker kust verzadiging verwacht. Geen wijsgeer meldt het u in zijn geheimenissen Dat God van 't kinderoog de tranen af zal wisschen den. Geen wijsgeer kondigt u met zeek'rc wijsheid aan Dat eenmaalvoor Gods troon geen dood meer zal bestaan!

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1839 | | pagina 213