120 Wat waant ge dat liet vuur der echte Poësy Slechts ligte verwen scheptwier zachte toverij Het onaanzienlijkst ligt een kleur van grootheid geven Aan 't stinkende moeras den geur van Edens dreven Vermag ze 't't zij iets groots maar 't ts haar grootheid met Ze is waarheid waarheid is ze in 's dichters borst en lied t De hemel geeft niet wat aan de aarde 't hart moet boeien, 't Zijn heldre beeken die van zilver water vloeien Wier vocht ons laaftgetroost dat eens bij 's werelds val Gods gunst de heete dorst des zwervers 'lesschen zal. Ja! waarheid is uw doel, wie ooit den logen eeren Uw masker dragen om uw invloed af te weeren Ontzachbre Poësy! hij opent een verschiet, Dat uwer dienaars oog met heiige blijdschap ziet. Dat uitzicht trekt ons aan doorgloeit ons met verlangen Om 't beeld van 't echt geluk aan 't brandend hart te prangei 't Zal leven! o! 't bestaat: geen schepping onzer hand Maar werkstuk van den God die 't ware Vaderland Met zijn gekochten vulten 't weer veroverd Eden In d' eeuw'gen lentedosch van 't nieuw heelal zal kleeden. Gij spelt het Poësyen wie uw gunst geniet Wijdt aan die sclioone hoop zijn krachtzijn luit en lied. Die hoop woont in den zang der Godgewijde dichters Voor Isrëls nageslacht verkoren vredestichters Zij wekt de Psalmen op die sluimren in het hart Van Gods Profeeten van den Koninklijken bard

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1839 | | pagina 216