En redden 't lieve wicht, pas drie paar weken oud, Der foltring onbewust, die 't moederhart benaauwt, En yan den angst des doods, dien zij sints uren tartte, Maar die te feller prangt, bij 't denkbeeld aan de smarte Des scheidens, die haar toeft van 't oyerdierbaar wicht, Als straks voor'twoên der vlam haar laatste leefkracht zwicht. Die stond, hij naakt alreè. Zie, zie de vlammen blaken, Zie, de ouverzaadbre dood spert voor dat wicht zijn kaken Maar, geeft een moeder ooit haar kind der vlam ten buit? Neen, als door hooger drift bezield, neemt zij 't besluit, En houdt op 't torenplat den vijand 't wicht voor oogen, Pleit op zijn menschlijkheid en vraagt zijn mededoogen, En zegt: o, Heldental! zie, voel thans wat ik lij'! »IIeb deernis met mijn lot, gena, heb medelij »Wat wrevel u beziel', wat wrok u moog' vervoeren, Nooit schepte ik vreugde of heil in land- of staatsberoeren, 'k Yerliet met smart mijn land en haardstede en altaaar, En 'k volgde, ondanks mij zelv', de Spaansche legerschaar; Reeds derft mijn Ega 't licht, der vlam ter prooi beschoren Niets rest mij meer op aard', dan 't kind, mij korts geboren »Dat vrij, uw wraak ten zoen, ook mij haar gloed verteer'! Red slechts mijn dierbaar kind, en 'k heb geen wenschen meer. Zóó in dien angst des doods der wanhoop prijs gegeven, Is 't of der Zeeuwen blik haar hoop weer doet herleven, En in 't geloof, dat ze op haar beê verhooring vond, Meet zij den val, peilt d' afstand en in d' eigen stond "Werpt zij haar dierst kleinood in d' arm des vijands neder, En, van den dood gespaard, ziet zij voor 't laatst liet weder. »God lof! (zoo gili zij uit) mijn Zuig'ling is gered! Zij spreekt en d'eigen stond ziet, vallend, haar verplet. Zierihzee. J. T. Betiie

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1839 | | pagina 242