144
En redden 't lieve wicht, pas drie paar weken oud,
Der foltring onbewust, die 't moederhart benaauwt,
En van den angst des doods, dien zij sints uren tartte,
Maar die te feller prangt, bij 't denkbeeld aan de smarte
Des scheidens, die haar toeft van 't ovcrdierbaar wicht,
Als straks voor'twoèn der vlam haar laatste leefkracht z
Die stond, hij naakt alreè. Zie, zie de vlammen bli
Zie, de onverzaadbre dood spert voor dat wicht zijn kaken
Maar, geeft een moeder ooit haar kind der vlam ten buit
Neen, als door hooger drift bezield, neemt zij 't besluit
En houdt op 't lorenplat den vijand 't wicht voor oogei
Heit op zijn menschlijkheid en vraagt zijn mededoogen,
En zegt: «o, Heldental! zie, voel thans wat ik lij'!
«Heb deernis met mijn lot, gena, heb medelij
«Wat wrevel u beziel', wat wrok u moog' vervoeren,
«Nooit schepte ik vreugde of heil in land- of staatsberoe
'k Yerliet met smart mijn land en haardstede en altaaar
«En 'k volgde, ondanks mij zelv', de Spaansche legersc
Reeds derft mijn Ega 't licht, der vlam ter prooi besch
«Niets rest mij meer op aard', dan 't kind, mij korts geb
«Dat vrij, uw wraak ten zoen, ook mij haar gloed verte
Red slechts mijn dierbaar kind, en 'k heb geen wenschen m
Zóó in dien angst des doods der wanhoop prijs gegeven,
Is 't of der Zeeuwen blik haar hoop weer doet herleven,
En in 't geloof, dat ze op haar beê verhooring vond,
Meet zij den val, peilt d' afstand en in d' eigen stond
"Werpt zij haar dierst kleinood in d' arm des vijands nede
En, van den dood gespaard, ziet zij voor 't laatst het wed
«God lof! (zoo gili zij uit) mijn Zuig'ling is gered!
Zij spreekt en d'eigen stond ziet, vallend, haar verplet.
Zierikzee. JT. Bbth.