H
AAN ZEEIAND
MIJN' GEBOOET£GEOND.
Ach, waar zijn de onschatbre dagen,
Zeeland toen ik ongestoord
Onbekend met zorg en plagen
Dartelde in uw welig oord
En mij aan uw duin en dijk
Droomde als een Monarch zoo rijk?
't Heugt mij als ik aan uw boorden
Breedgelakte Schelde! zat,
Hoe uw' golven mij bekoorden
Torschend oost- en westerschat
In de volgeladen kiel
Die uw' havens binnen viel.
Zeeland'k voel mij 't hart verrukken
Als ik me in uwe oorden waan;
Of verbeelde een roos te plukken
In de giudscho abeelenlaan
Waar de distel schaarser groeit,
Maar het roosje schooner bloeit.