'k Heb als knaap mijn jeugdig leven
(Bodem waar ik steeds naar haak)
Zeeland in uw vruchtbre dreven
Doorgebragt met zielsvermaak
Onder 't kroostopregt van aard
Zijn roemruchte vadren waard.
'k Zag er wel geen trotsche steden
Geen paleizen grootsch van boiuv
Maar te meerder reine zeden
Gulle opregtheid blanke trouw
En door zelfzucht niet omkorst
Liefde in 't hart voor land en Vorst.
AVie laatdunkend op u smalen
Nimmer hóé mijn lotsspil keer'
Zult gij in mijn' schatting dalen,
Wat? steeds rijzen meer en meer.
Hoe 't vooroordeel schimpen moog'
Gij staat in mijn schatting hoog.
Hoe door vreemden ook vermeden
Van onwetenden miskend,
Door uw landzaat aangebeden
Waar ter wereld ooit belend
Zeeland wie u schuwen moog'
Dierbaar blijft gij in mijn oog.